De Jaarlijkse Bedevaart naar het IJzermonument
Het zou verkeerd zijn geen onderscheid te maken tussen de geest en de stemming van de Bedevaarten, welke de oorlog 1940-'45 voorafgingen en deze welke sedert 1948 opnieuw tienduizenden Vlamingen aan de oevers van de IJzer doen samenstromen.
Ook op deze gebeurtenis heeft het oorlogswee zijn onuitwisbare stempel gedrukt. Talrijke vooraanstaande leden van het Bedevaartcomité, een prof. Dr Frans Daels, een Cyriel Verschaeve, een Karel De Feyter, een Maurits Liesenborghs, een Jeroom Leuridan, allen oud-soldaten uit de oorlog 1914-18, namen geen blad voor de mond om op de verwezenlijking der Vlaamse eisen aan te dringen, en beschikten hiervoor over een onmisbaar moreel gezag. Zij werden echter door de orkaan weggevaagd en moesten op staande voet vervangen worden door jongere, minder tegen hun zware taak opgewassen krachten, wier houding een zekere aarzeling en angstvalligheid verraadt, welke ten dele te verklaren zijn door de verwoede anti-Vlaamse hetze welke na de bevrijdingsdagen als een lawine over de Vlaamse gouwen losbrak, en nog niet volledig is geluwd.
Maar toch is en blijft de jaarlijkse bedevaart naar de IJzer een massabelijdenis van Vlaamse trouw en offervaardigheid, die een beslissende invloed uitoefent op de weliswaar trage, doch niet meer te stuiten Vlaamse heropstanding.
Ondanks de ongunstige weersgesteldheid verdrong zich op de uitgestrekte weide rond het puin van de vernielde Heldenhulde-toren en bij de in 1949 opgerichte monumentale Pax-Poort, een onafzienbare menigte, die met alle mogelijke vervoermiddelen naar Diksmuide was gekomen, toen de plechtige H. Mis in de open lucht, opgedragen door kanunnik Quaegebeur, vicaris-generaal van het bisdom Brugge, een aanvang nam. Er heerste een ingetogen stilte tijdens de bidstonde voor de Doden, slechts af en toe onderbroken door het belgerinkel van de misdienaar, die de priester aan het altaar bijstond.
Na het wegsterven der laatste gebeden wordt de eigenlijke IJzerplechtigheid met bazuingeschal ingezet.
De heer Juliaan Platteau leest de gebruikelijke proclamatie van het Bedevaartcomité voor, waarin op de betekenis van de jaarlijkse piëteitvolle Dodenhulde wordt gewezen, en alle Vlamingen, tot welke overtuiging zij ook mogen behoren, welkom worden geheten.
Dan klinkt de machtige stem van voorzegger Hein Nackaerts over de met zwart-gele banieren afgebakende Bedevaartweide: ‘Wij staan hier bij de puinhoop van een nationaal gedenkteken, dat geen zegeboog was, maar een kruis opgericht voor de 30.000 jonge mannen, die in deze lage meersen hun leven lieten, opdat Vlaanderen zou leven’. En als hulde aan dit kruis, het eeuwige symbool van het christelijk Vlaanderen, heft de massa het lied aan: ‘O kruise, den Vlaming...’
Daarop betreedt de heer Erik Van Herzele het podium, om namens de Vlaamse jeugd, hulde te brengen aan het vredes- en vrijheidsideaal der Vlaamse doden uit de beide wereldoorlogen. Hij laakt het gebrek aan moed en zelfbewustzijn bij vele intellectuëlen en gezagbekleders, het verzaken aan de christelijke leer der naastenliefde, in verband met de toepassing van amnestie- en genademaatregelen. Spreker doet een beroep op de jeugdorganisaties om, naar het voorbeeld der doden, de erkenning en de uitbouw der Vlaamse persoonlijkheid te bevorderen.
Vele dure eden worden al te gemakkelijk vergeten. Op de volgende IJzerbedevaart zullen wij moeten vaststellen of de eerlijkheid van onze voornemens wel gedekt wordt door de eed van trouw.
Na de gezamenlijke uitvoering van ‘Vlaanderen herrijst’, op tekst van A. van Wilderode, muziek van Renaat Veremans, komt de heer Rik Vaes, woordvoerder van het Verbond Vereniging Oud-Strijders, als tweede spreker aan de beurt. Op striemende wijze weerlegt hij, aan de hand van tijdens de oorlog 1914-'18 opgedane persoonlijke ervaringen, de lasterlijke aantijging van de Nationale Strijdersbond, als zouden de Vlaamse frontsoldaten, wier stoffelijk overschot in de crypt van de vernielde IJzertoren werd bijgezet geen goede vaderlanders zijn geweest. De enkele grepen uit de ondenkbare toestanden, welke in 1914-'18 op taalgebied aan het IJzerfront heersten, waar de Vlamingen voortdurend in hun heiligste gevoelens werden gekrenkt en gehoond, maakten vooral een diepe indruk op de jongere aanwezigen, die zich nauwelijks kunnen voorstellen, dat de oudere generatie zich een dergelijke, smadelijke behandeling moest laten welgevallen.
Evenzeer als degenen die onze doden hebben belasterd, aldus spreker, misprijst geheel Vlaanderen degenen, die met hand en brein aan de verwoesting van het Heldenhuldemonument hebben meegeholpen of de schuldigen aan het gerecht hebben onttrokken.
Ten slotte spoort hij de oudstrijders aan om zich voor de bevordering der Vredesgedachte in te spannen, doch eist van degenen, die verantwoordelijkheid dragen in 's lands beleid, dat zij tegenover de frontkameraden, die tijdens de jongste oorlog uit zwakheid of onwetendheid hebben gefaald, een grootmoedige houding zullen aannemen, en dat er eindelijk een einde worde gemaakt aan de uitzonderingsmaatregelen, die op hen worden toegepast.
Na de massa-uitvoering van ‘Het Lied der Vlamingen’ en de ‘IJzerpsalm’, gezongen door het koor, zette een indrukwekkende stoet van gelaarsde ruiters, uitgedost met khaki-hemd, zwarte pet en witte handschoenen, zich in beweging naar een vrijgehouden plaats, achteraan in de grote Bedevaartweide, waar prof. Franssen, voorzitter van het Comité, de eerste paal van het nieuwe IJzermonument inheide, terwijl tussen twee masten een wimpel met de afbeelding van de vroegere Toren werd gehesen.
Daarna volgde de grootse bloemenhulde, steeds één der hoogtepunten van de indrukwekkende plechtigheid. Honderden bloemstukken en kransen werden door Vlaamse meisjes aangebracht aan de voet van het vernielde IJzerkruis, dat er weldra als één reusachtig bloemperk uitzag. De aanwezige ministers, de heren De Boodt, Segers en Van den Daele, legden een monumentale krans van orchideeën, dahlia's en witte chrysanten neer, met het opschrift: ‘Aan de Vlaamse helden, namens de regering.’ Onder de meer dan 400 bloemstukken, neergelegd, terwijl de vaandels der deelnemende verenigingen zich rond het overgebleven voetstuk van het vernielde monument scharen, bevindt zich ditmaal ook een huldeblijk van het Algemeen Nederlands Verbond.
Tijdens de bloemenhulde en de vlaggenparade wor-