* *Vergoding der nuttigheid
Het is niet de eerste maal, dat wij moeten wijzen op het euvel, dat onze samenleving in haar uitingen van geestelijk leven knielt voor de godin der doelmatigheid.
In die eredienst sterft ten slotte het schone.
Wij zoeken thans niet naar de diepere grond daarvan.
Evenmin zullen wij ons verdiepen in het wijsgerig pragmatisme dat, ontstaan en gegroeid op Amerikaanse bodem, ook onze westeuropeese denkwereld heeft aangetast.
Wij blijven op de begane grond.
In verschillende tijdschriften vonden wij mededelingen, die ons in dat opzicht hebben verontrust.
Wij zullen duidelijker zijn. We bedoelen het voornemen om in Leiden en Gouda verschillende grachten te dempen. Tegen deze voorgenomen maatregelen is van verschillende zijden verzet gerezen. En terecht.
Met betrekking tot het dempen van verschillende grachten in Gouda lezen wij in het Mededelingenblad van de Historische Vereniging voor de provincie Zuid-Holland, Mei 1951, bl. 16 het volgende.
Na gewezen te hebben op de moeilijkheid om in deze een beslist oordeel te kunnen geven gaat de schrijver van het artikel aldus verder:
- Toch moet het ons uit de pen, dat de schoonheid van een stad als Gouda zeker voor een deel te danken is aan de ligging in het echt-Hollands en lage polderland en dat het water (De Gouwe, de singels en kleinere grachten) een onmisbaar element van die schoonheid is. Verder, dat gedempte grachten bijna altijd vervelende straten worden die het stadsbeeld ontsieren. -
Tot zover dit blad.
Wij zijn het hiermee volkomen eens.
Natuurlijk weten wij, dat industrie en handel, het moderne verkeer en de hygiëne eisen moeten stellen aan de stedenbouw en dat het heel veel moeite kost om deze te doen samenvallen met een geheim verlangen, toch ook nog iets te mogen behouden van het oude schoon van ons mooie land.
Wij huiveren evenwel bij de gedachte, dat er een geslacht opgroeit, dat geen oog meer heeft voor het intieme en vertrouwde beeld van onze oude steden en dorpen.
En dat daarom er geen oog meer voor heeft, omdat het niet geleerd heeft iets te voelen voor de schoonheid, die er kan liggen in de sfeer van een stille, oude stad.
Men noemt dat onzakelijk.
Men eist zakelijkheid.
Zeker. Maar men ontneemt aan onze steden het hart, en maakt ze tot genadeloze steenklompen met koude asphaltwegen.
Men weigert te luisteren naar de stem van het hart, dat toch altijd een heimwee heeft naar een verloren paradijs, waarin harmonie heerste.
En men verslingert zich aan de kille eredienst van de nuttigheid.
Men overschreeuwt zijn geestelijke nood en luistert niet meer naar de fluisterende stem, die klaagt om iets. dat meer is dan brood en spel - n.l. rust en schoonheid.
Wie zal aan de hunkerende mensheid leren, dat het koude, harde, op het nut afgestemde leven haar leeg laat?
En wie zal die leegte vullen?
Zou dat niet mede de nood zijn van onze tijd?