De taal van de kunstcritiek
In Het Vaderland van 5 Juli 1951 komt een beschouwing voor over een ballet-uitvoering.
Van Tamara Toumanova wordt gezegd, dat zij ‘in haar soort de volmaaktheid zelf kan zijn, en dit niet slechts technisch, maar evenzeer psychisch. Zij is het type van de ethische danseres.’
En verder: ‘Zij heeft niet de gespannen klaarheid, de meer abstracte gerichtheid van Rosella Hightower....’
Het zal wel aan mij liggen, maar ik kan me die technische en psychische volmaaktheid en dat ethische type zonder die gespannen klaarheid en meer abstracte gerichtheid niet goed voorstellen.
Ook niet, als er ter verduidelijking aan toegevoegd wordt, dat ‘haar wonderlijke techniek een middel is (het woordje “om” ontbreekt hier) zich gewichtloos te maken en spirituele sentimenten op te roepen’ (heeft dit iets te maken met occultisme of spiritisme?) en dat zij dit ‘met allure doet.’
Inderdaad, wonderlijk lijkt het me zeker. Maar de gekunstelde stijl bewonder ik niet.
Van Ethery Pagave wordt gezegd, ‘dat zij kwaliteiten heeft’. Wie heeft die niet? Het is maar de vraag welke, goede of slechte.
In elk geval was het publiek blijkbaar geestdriftig, want met een vrijwel afgezaagde gemeenplaats wordt medegedeeld, dat men het Gebouw nagenoeg afbrak. En dat nog wel in tegenwoordigheid van de burgemeester en andere autoriteiten!
R.