Neerlandia. Jaargang 55
(1951)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
Indonesië
| |
[pagina 7]
| |
Unesco heeft bij zijn opgave van 95% analphabeten geen rekening gehouden met de velen, die geen Latijns, maar wel Arabisch schrift kunnen lezen en schrijven. De schrijver schat het aantal schoolgaande kinderen op 30% van hen, die de leeftijd daarvoor hebben en de toeneming van het aantal analphabeten tengevolge van bevolkingsaanwas op 7 millioen per jaar. Een ander artikel handelt over de verbeterde methode Laubach, waarvan in Singapore veel succes wordt verwacht. Laubach ontwierp zijn methode in 1930 en paste haar toe in de Philippijnen. Later werkte hij enige tijd in India en Zuid-Afrika. De methode werd verder ontwikkeld en verbeterd door Dr Paul Means en diens echtgenote, die dorpelingen binnen één maand leerden lezen. Hun boekje ‘Kunchi Pelajaran’ wordt nu onder auspiciën van het departement van opvoeding in grote oplage gedrukt. Een artikel van S. Bradjanegara in het Jogjase blad ‘Nasional’ handelt over wat hij noemt een ‘Paedagogium’, het Instituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs, een afdeling van het Ministerie van O.O. en C. ‘Gedurende de koloniale periode’, zegt de schrijver. ‘is men nooit tot een diepgaand onderzoek gekomen naar de vraag of het bestaande onderwijs wel afgestemd was op de geest en de natuurlijke omstandigheden van het volk’. Laat ons de uitslag van het onderzoek (het opstel spreekt van ‘research’, sociale psychologie, streekpsychologie, enz.) maar weer eens afwachten. ‘Padoman’ en ‘Nieuwsgier’ publiceerden een vraaggesprek met Dr Bahder Djohan, minister van O.O. en C.. die de invoering van leerplicht aankondigde. Het tekort van 150.000 leerkrachten wil hij aanvullen door opleiding van aanstaande onderwijzers. Leerlingen van 15 jaar en ouder zullen onderwijs ontvangen in paedagogie. De minister is overtuigd, dat over 20 jaar iedere Indonesiër kan lezen en schrijven. Voor hoger onderwijs (technische en culturele vakken, gezondheidszorg, enz.) bood de Amerikaanse ambassade reeds 21 docenten aan. De regering zou onderzoeken of wellicht politieke overwegingen in het spel zijn. Volgens ‘Antara’ heeft men 170.000 onderwijzers voor de volksscholen nodig, terwijl er thans op Java en Sumatra 50.000 onderwijzers zijn voor de 8½ millioen leerlingen, die onder de leerplicht zouden vallen. Er zijn 300 spoedcursussen opgericht, welke in één jaar assistent-onderwijzers moeten opleiden, die daarna een schriftelijke cursus moeten volgen van de kweekschool te Bandoeng. Op deze wijze wil men binnen 10 jaar 120.000 volledige leerkrachten verkrijgen. De Akademi Nasional te Djakarta herdacht haar eenjarig bestaan met 300 studenten; 417 hadden zich laten inschrijven, van wie 239 voor sociale economie en verscheidene voor biologie. Onder deze 300 zijn ‘tamelijk vele Chinezen’. Het leerplan omvat drie faculteiten: A. de sociaaleconomische van 4 jaar (2 jaar voor candidaatsexamen en 2 voor het doctoraal, waarvoor men blijkbaar de Engelse titels B.A. en M.A. toekent), B. de exacte wetenschappen gedurende 2 jaren (verdeeld in de sectie wis- en natuurkunde en de sectie biologie; opleiding tot acte M.O., A.), C. letteren, verdeeld in de secties: 1. Engels, 2. Indonesisch, 3 Javaans, 4 Frans (Na 1 jaar acte M.O., na 2 jaar B.A., na het derde jaar M.A.) De voertaal op de Akademie is de ‘Bahasa Indonesia’. Enkele artikelen handelen voornamelijk over plannen voor een juridische faculteit te Soerabaja, een rechtshogeschool te Padang en moeilijkheden bij de universiteit te Bandoeng (te weinig personeel en collegeruimte). Voor wis- en natuurkunde (171 studenten verdeeld over 6 secties) acht men nodig 15 hoogleraren, 6 lectoren en 20 assistenten. Er waren er slechts resp. 8, 2 en 7. Van de 3 hoogleraren voor werktuigbouwkunde uit de technische faculteit was er één met verlof in Nederland, de tweede zou einde 1950 repatrieren en de derde eind Maart 1951. In geheel Indonesië bevonden zich volgens het persbureau Antara slechts 6 electro-technische, 2 werktuigbouwkundige en 2 scheikundige ingenieurs. Voor de Stichting Sriwidjaja tot oprichting van een rechtshogeschool (en later wellicht een handelshogeschool en een theologische hogeschool) te Padang heeft het gemeentebestuur aldaar toegezegd een gedeelte af te staan van de opbrengst der vermakelijkheidsbelasting. Ook de economische faculteit te Makassar, die de regering uit politieke overwegingen niet wilde overplaatsen naar Djakarta, sukkelde met personeelsgebrek en zette de werkzaamheden voort ‘binnen de grens der mogelijkheden van het ogenblik.’ We krijgen zo de indruk, dat men om te beginnen veel te hoog wil grijpen en te veel hooi op zijn vork neemt. De S.O.B.S.I. (Centrale van Arbeidersorganisaties van geheel Indonesië) in Solo zou in Oct. '50 een arbeiders-universiteit openen met 8 docenten onder de naam ‘Univerba’, een avondcursus van 3 jaar te beginnen met 120 leerlingen, die de lagere school doorlopen hebben. De Partai Buruh (Arbeiderspartij) heeft op 17 Aug. in Djakarta een middelbare school en een m.u.l.o.-school opgericht, die volgens de Preangerbode op 1 Nov. 1950 beide reeds meer dan duizend leerlingen telden. Ze wilde nu dergelijke scholen openen te Bandoeng. Het Ministerie van Defensie en dat van Opvoeding, enz. hadden het voornemen onderscheidenlijk aan 30 en 20 Indon. studenten beurzen te verstrekken voor studie in Nederland. Twee Ind. ‘gezondheidsspecialisten’ bestuderen in Amerika de openbare gezondheidsdiensten. Voorlopig studeren deze hoofdambtenaren Engels in Washington. Een hunner, Dr Raden Mochtar, merkte op, dat hij organisatie en beheer in Amerikaanse geest zodanig wil verbeteren, dat het werk tot de kleinste dorpen reikt. Zou hij op de hoogte zijn van wat de Nederlanders hebben gedaan voor gezondheidsdienst, bestrijding van epidemieën (pest, cholera, malaria, enz.) en hygiëne in zijn land? En van het verschil in het ziekenhuiswezen aldaar toen en nu? Ook het hoofd van de afd. Onderwijs van het ministerie was ‘als sociograaf’ vertrokken op een studiereis naar Amerika, Engeland en Frankrijk. Het Ministerie van Handel en Industrie heeft plannen voor typografisch onderwijs op verschillende plaatsen. Te Kediri zou een lagere school voor landmeters komen (2 jaar theorie en 1 jaar praktijk, aansluitend | |
[pagina 8]
| |
aan de middelb. landm. school te Djakarta (eveneens een 3-jarige cursus). De leerlingen ontvangen een toelage van 60 gld. 's maands. De Taman Siswa heeft 70 afdelingen, die lager en middelbaar onderwijs geven, met een totaal van 8000 leerlingen op Java. De afd. Kemajoran (Djakarta) alleen telt 5000 leerlingen, die onderwijs ontvangen van 120 onderwijzers en leraren. Wegens ruimtegebrek wordt les gegeven van 's morgens 7 tot 's avonds 9 uur zonder onderbreking. ‘Het percentage van 79% geslaagden voor het eindexamen middelbare school’, zegt Pemandangan (welk blad Moh. Tauchid, lid van de Hoge Raad van de Taman Siswa en parlementslid voor de Boerenorganisatie heeft geraadpleegd) ‘bewijst, dat bekwaamheid niet van bevoegdheid afhankelijk is.’ De rubriek Kunst en cultuur opent met niet minder dan elf uittreksels uit verschillende bladen over de film. Dan volgt een mededeling over een tentoonstelling te Solo van schilderkunst, houtsneden en het houtsnijwerk benevens decoratieve kunst. Er was werk van 15 schilders, onder wie een jongen van 15 jaar, verder houtsneden van Susilo, houtsnijwerk van Bali, decoraties en borduurwerk in gouddraad. De rubriek eindigt met een gesprek met R. Banu Iskandar, hoofd van het Consulaat voor Cultuurzaken voor Oost-Java (overgenomen uit de Vrije Pers, Soerabaja), staande onder de afd. Cultuur van het Ministerie van O.O. en C. Het consulaat is onderverdeeld in 3 afd.: voor oudheidk. dienst, taalkunde en kunst. Te Jogja is een Academie voor beeldende kunst opgericht en te Solo een conservatorium voor de gamelanmuziek. Men wil de kunst democratiseren en komen tot de opbouw van een representatieve ‘Indonesische’ kunst. Zo wil men ook door onderzoek van de verschillende talen komen tot de opbouw van de ‘Indonesische’ taal. Het werk van de vroegere oudheidkundige dienst zal worden voortgezet. Ook bij de consulaten voor cultuurzaken is een groot tekort aan deskundig personeel. Men zal daarvoor buitenlandse deskundige krachten nodig hebben en hoopt bij voorbeeld op de terugkeer uit Nederland van Ir Maclaine Pont.
Onze eindindruk is, dat men in 't algemeen van goeden wille is, doch te veel zelf wil doen en zijn krachten overschat en liefst vergeet wat men van de Nederlanders geleerd en aan hen te danken heeft.Ga naar voetnoot1) |
|