burgerij herhaaldelijk in verzet komen tegen een dreigende verbastering. Het zal wel geen louter toeval zijn geweest dat de advocaat Verdoo, lid der Staten-Generaal en latere burgemeester van Brussel, zich nog in 1788, in zijn bekende verhandeling over de ‘Onmacht der Moederlijke Tael’ genoopt zag te wijzen op de ondergeschikte plaats die de eigen landstaal in het toenmalige bestuur bekleedde.
Het ligt voor de hand, dat de Franse bezetting en de jaren volgend op de scheuring van het Verenigd Koninkrijk in 1830, voor onze taal en cultuur in de Zuidelijke Nederlanden, en voornamelijk te Brussel, rampspoedige gevolgen hadden.
En toch blijft Brussel nog jarenlang een overwegend Nederlandse stad. Wanneer wij de gegevens der eerste talentelling in het jonge Belgische Koninkrijk, die van 1846, raadplegen, komen wij tot de vaststelling dat Brussel-stad toen 74.680 uitsluitend Nederlands- tegen 47.534 uitsluitend Franssprekende inwoners telde. (Van de twee meest verfranste voorsteden, Sint Joost ten Node en Elsene, had deze laatste nog een overwegend Nederlandssprekende bevolking: 7493 tegen 6407 Franssprekenden. Te St. Joost ten Node spraken 7253 inwoners Nederlands en 7329 Frans. In al de overige voorsteden was het aantal Franssprekenden uiterst gering, soms minder dan 10% van de gehele bevolking).
In 1930, bij de laatste telling welke vóór de tweede wereldoorlog werd gehouden, liggen de verhoudingen precies andersom, overal heeft het Frans de bovenhand gekregen, behalve te St Pieters-Jette, Koekelberg, St Jans-Molenbeek, Ste-Agatha-Berchem, Evere en Ganshoren, waar nog een Vlaamssprekende meerderheid aanwezig is. Volgens de gedeeltelijk bekendgemaakte uitslagen der volkstelling van 1947, waarvan de betrouwbaarheid echter in bevoegde Vlaamse kringen wordt betwist, is het Nederlands er nogmaals gevoelig op achteruitgegaan, en zou thans ook in de hogergenoemde gemeenten het aantal Franssprekenden dit der Nederlandstalige inwoners overtreffen.
Welke waren eigenlijk de oorzaken van deze snelle en onrustwekkende aftakeling van het Nederlands bebewustzijn in de Belgische hoofdstad? De huidige, rampspoedige toestand is niet te verklaren zonder de stille medeplichtigheid der officiële besturen, die het Nederlands steeds als een tweederangstaal hebben beschouwd, en door allerlei geoorloofde of onderduimse middelen gepoogd hebben de oude volkstaal op het achterplan te dringen. Het uitblijven van een Nederlands universitair onderwijs, waarop de Vlamingen tot in 1930 hebben moeten wachten, was mede een oorzaak van verval, daar de hogere ambten in het landsbestuur en in de Rijksdiensten slechts voor Franstaligen toegankelijk waren. Ook voor het waarnemen van lagere betrekkingen werd een grondige kennis van het Frans - niet van het Nederlands - als hoofdvereiste gesteld. De gevolgde schoolpolitiek, het onderbrengen van duizenden Vlaamse kinderen in ééntalige Franse klassen met de stilzwijgende goedkeuring van verkeerd voorgelichte of onwetende ouders, de vrij snelle ontwikkeling van Brussel tot grote stad en knooppunt van internationaal verkeer, en het materieel belang verbonden aan de kennis der taal van onze Zuiderburen, hebben het ontaardingsproces ongetwijfeld bespoedigd.
Men verlieze niet uit het oog, dat het Nederlands pas in 1897 door het Parlement als officiële landstaal werd erkend. Wie het vóór die tijd aandurfde als Vlaming en als Nederlander voor zijn goed recht op te komen, werd als een gevaarlijke dweper beschouwd, en ook behandeld.
Men stelle zich voor hoe moeilijk het was, en trouwens nog is, als Vlaming te Brussel zich zelf te blijven, zonder voortdurend te stuiten op vooroordeel, kwaadwilligheid en onbegrip. Het hoeft niet te verwonderen, dat velen zich bij de bestaande toestanden aanpassen om alle onaangenaamheden te vermijden, en aldus de verfransing in de hand werken. Het staat vast dat een overgroot gedeelte der inwijkelingen uit het Vlaamse land, welke zich te Brussel komen vestigen, er vrij spoedig ontaarden en na enkele jaren evenals hun afstammelingen voor de Nederlandse gemeenschap verloren zijn.
De geboren Brusselaar die uit een Nederlandssprekende familie stamt blijkt eigenlijk het best tegen de vreemde invloeden bestand, omdat er in hem nog altijd iets van de oude volksfierheid is overgebleven. Al is hij in de dagelijkse omgang en tijdens de uitoefening van zijn beroep wel genoodzaakt zich meestal in het Frans uit te drukken, toch is het opmerkelijk, hoe gaarne hij in zijn eigen Nederlands dialect een gesprek voert met bekenden, werkgezellen of collega's, wanneer hij daartoe de gelegenheid krijgt.
Het dient eerlijkheidshalve erkend, dat de Vlamingenzelf in niet geringe mate schuld hebben aan de bestendiging der ongezonde verhoudingen, welke in de Belgische hoofdstad op taalgebied heersen.
Het gebruik van het algemeen beschaafd Nederlands blijft een hoofdvereiste om meer eerbied voor onze taal en cultuur af te dwingen. Doch er liggen nog vele andere middelen in het bereik om, mits zij stelselmatig worden toegepast, de voortwoekerende verbastering tegen te gaan.
Het is in-treurig te moeten vaststellen dat het goede voorbeeld doorgaans niet gegeven wordt door Vlamingen uit zekere gezaghebbende kringen. In dit verband willen wij enkel aanstippen, dat op de circa 960 advocaten ingeschreven bij de Brusselse balie, slechts 48 het niet beneden hun waardigheid hebben geacht hun adres in het Nederlands op te geven voor het aanleggen van de lijst, welke jaarlijks door de Raad der Orde wordt uitgegeven.
De beginselvastheid en het gevoel van eigenwaarde zijn voorlopig de enige doeltreffende afweermiddelen tegen de ontaarding van ons taal- en cultuureigen in de Belgische hoofdstad.
Sedert geruime tijd wordt van Vlaamse zijde op een wetenschappelijke afbakening van de taalgrens, die op nog geen 20 Km ten Zuiden van Brussel ligt, aangedrongen. Deze alleszins logische maatregel zou de verwarde toestand in zoverre vereenvoudigen, dat alle gemeenten, boven deze denkbeeldige lijn gelegen voor goed tot het Vlaamse grondgebied zouden worden gerekend en derhalve ook een ééntalig Nederlands bestuur zouden krijgen. Het zou de afgrendeling betekenen der invalspoorten, langs welke het Franstalige element zich in vroeger ééntalig Nederlandse gemeenten tot in de hoofdstad, en zelfs daarbuiten, heeft verspreid en medezeggingschap heeft gekregen.
Brussel echter, dat met zijn 19 voorsteden een conglomeraat vormt van bijna één millioen inwoners, waar de bevolking zodanig is vermengd, dat Vlamingen en