Afd. Utrecht, Dordrecht, 's-Gravenhage
Lezingen van Pater F. Corsmit over Frans-Vlaanderen
Op 16 April 1951 heeft de Z.E. Pater F. Corsmit uit Rijssel te Utrecht een lezing gehouden over ‘Frans-Vlaanderen, land van volk van Nederlandse stam’, op 18 April een lezing over het zelfde onderwerp te Dordrecht en op 19 April te 's-Gravenhage.
Hier volgt het verslag van de afd. Utrecht e.o.
Op onderhoudende wijze, nu eens op smartelijke toon als hij van de neergang van de Frans Vlaamse taal en cultuur vertelde, dan weer met opgewektheid, als hij verhaalde van het vele schoons, dat in het verleden ook in dat land door Dietse werkzaamheid en Diets vernuft werd gewrocht, heeft hij de aanwezigen in Frans Vlaanderen en onder zijn bewoners rondgeleid. Het landschap vertoont veel overeenkomst met dat van Holland, Utrecht, Gelderland: zee, duinen, polders, veen- en kleigrond, bebossing; ook de Hollandse molens zijn er nog, zij het in gering aantal en vaak in verval, maar nochtans ook ten huidigen dage nog getuigend van het Diets karakter van het land.
Ook de bouwkunst, zelfs in haar verval, roept de herinnering op aan het glorierijk Vlaams verleden, terwijl de stenen (grafzerken) door hun grafschriften nog Vlaams spreken. Maar de Frans Vlaamse tale is thans vrijwel verstomd; slechts weinige ouderen spreken en verstaan haar nog, maar de jongeren en de jeugd kennen hun moedertaal niet meer.
Met droefheid in de stem stelde de spreker hiertegenover de tijd, toen Michiel de Swaen zijn schone Vlaamse liederen dichtte, welke in het gehele Vlaamse land werden verstaan, en waarvan hij er enkele op gevoelvolle wijze voordroeg. Doch na de vrede van Nijmegen in 1678, toen dat land voorgoed deel van de Franse staat ging uitmaken, is de verfransing en daarmede de ontvlaamsing begonnen. Wel is die verandering langzaam voortgeschreden, want een 50-tal jaren geleden kon Johan Winkler bij zijn reizen door dit land nog vaststellen, dat de Frans-Vlaamse sprake nog levend was, maar allengs meer drong de Franse regering door haar uitsluitend Frans onderwijs het Vlaams terug, zodat de moedertaal nagenoeg is verdwenen, ook al alsgevolg van het feit, dat in de kerken evenmin het Vlaams wordt gehoord, dewijl de geestelijken door hun in het Frans genoten onderwijs het Vlaams niet kennen.
De verenigingen, die vóór de tweede wereldoorlog streefden naar herleving van de Vlaamse taal en cultuur en daartoe bij de Franse regering aandrongen op onderwijs in de moedertaal, zijn sedert verdwenen. Maar de laatste jaren komt er weer drang, zij het nog bij enkelen, wier aantal gelukkig groeit, om de eigen taal in ere te herstellen. Zij beijveren zich om daartoe de banden met Belgisch-Vlaanderen en vooral met Nederland aan te knopen en te verstevigen. Niet, om zich los van Frankrijk te maken, maar om in culturele zin inniger met het Noorden te worden verbonden. Nederland kan ten deze krachtig steun verlenen, zij het dan dat dit vooralsnog door persoonlijke verbindingen moet geschieden.
Volgens spreker heeft het Algemeen Nederlands Verbond hier ook een belangrijke taak en wel om die verbindingen tot stand te brengen en om Frans Vlaanderen van de nodige Nederlandse en Vlaamse leesstof te voorzien. Die stof behoeft niet met kisten vol te worden gezonden, maar door velen in Nederland aan velen in Frans Vlaanderen regelmatig te worden gestuurd: goede tijdschriften, goede boeken. ‘Laat vooral ieder persoonlijk helpen, om Frans Vlaanderen zijn eigen wezen te doen herwinnen’, aldus besloot de spreker zijn rede, welke met de grootste aandacht werd gevolgd.