Verloren land?
In het land van Rijssel kwijnt het Vlaamse volk langzamerhand weg.
Sinds de oorlog is daar het Vlaams onderwijs verboden. Alleen de ‘pasters’ spreken nog ‘Vlamsg’, omdat zij maar al te goed weten, dat met de ontaarding ook liet godsdienstig leven verloren gaat. Het Vlaams gaat zo vlug achteruit, dat de kinderen het zelfs nauwelijks meer spreken.
Zullen wij nog langer lijdelijk toekijken en ginder onze broeders laten verloren gaan? Neen! En daarom de handen uit de mouwen en aan de slag.
Frans-Vlaanderen is een der meest begaafde van alle Dietse gewesten. Prof. de Coussemaeker, een rasechte Vlaming in Frankrijk, thans Directeur van het Instituut voor volksmuziek in Parijs, heeft in zijn geboortestreek meer volksliederen - en van zeer hoog gehalte - opgetekend dan er in het gehele overige Vlaamse land bestaan. In de abdijen daar is het eerste Dietse cultuurleven opgebloeid, tezamen met dat in de Maasvallei. Het landschap is zo echt Vlaams, en het volk is zo goed, zo degelijk en vol van onvermoeide oerkrachten, al is het er thans erg mee gesteld.
Om de kennis van land en volk aan te wakkeren zouden op de Vlaamse colleges akademiewerken en wedstrijden over dit onderwerp moeten worden gegeven. Vervolgens moet er een levend contact tussen Vlaanderen en de Westhoek gelegd worden. Wij, Vlamingen, moeten hen laten voelen, dat zij bij ons behoren, d.w.z. bij een groot volk met een ontzaglijk groot verleden, dat voor het Franse niet behoeft onder te doen.
Vooral de West-Vlamingen komen daarvoor in de eerste plaats in aanmerking, want de Westhoek komt, naar aard en verleden, in sterke mate met West-Vlaanderen overeen. Er zou dus met deze provincie een dienst van uitwisseling en contact moeten worden ingericht door afgevaardigden van alle jeugdverenigingen en culturele groepen. Voor goede lectuur en voordrachten moet worden zorggedragen. De mooie Vlaamse liederen zullen weer moeten worden aangeleerd en culturele groepen zullen moeten worden gesticht.
Op de universiteit te Rijssel moet een kern van Vlaams leven komen. Want wil de opzet gelukken dan zal men deze weg moeten bewandelen. Aan de jeugd van deze beslissende tijd zal het liggen of dit rijkbegaafde land en onmisbaar deel van de oude Nederlanden voor ons zal verloren gaan en ons geestelijk erf weer een stukje kleiner zal worden, of wel dat wij, in de geest van een Verenigd Europa, beter en sterker ons specifiek aandeel tot de opbouw van de hernieuwde ‘Kerstenhede’ zullen kunnen bijbrengen.
Het is de moeite waard ons hierover ter dege te bezinnen.