Ongehoorde toestanden in Belgisch Kongo
Het Nederlands niet beter dan de negerdialecten?
Het is bijna een gemeenplaats geworden de talloze mistoestanden aan te klagen welke de naar Kongo uitgeweken Vlamingen zich vanwege het verfranste Koloniaal Bestuur moeten laten welgevallen, zonder dat tot nog toe van hoger hand een ernstige poging werd aangewend om aan deze krenkende behandeling een einde te stellen.
Men blijkt er integendeel niets voor te voelen de ingekankerde dwaalbegrippen tegen te gaan, en het is een ieder al lang duidelijk geworden dat de klachtenen protestenregen in de Nederlandstalige pers van het moederland en van de gezaghebbende Vlaamse cultuurorganisaties, de gezagvoerders in het hart van Afrika volkomen onverschillig laat.
Het zoveelste voorbeeld van schaamteloze rechtsverkrachting vonden wij in een ambtelijke onderrichting, uitgaande van de Substituut van de Procureur des Konings te Stanleystad, volgens welke de officieren van de gerechtelijke politie opdracht kregen de verklaringen door getuigen in het Nederlands afgelegd, in het Frans te laten vertalen, en zulks in alle zaken welke door een rechter moeten beslecht worden.
Deze bestuurlijke maatregel wordt goedgepraat onder het povere voorwendsel ‘dat het in Kongo gebruikelijk is de gerechtelijke stukken in het Frans op te stellen’, waartegen wij onmiddellijk zouden kunnen aanvoeren dat art. 3 van het Kongolees Wetboek de gelijkberechtiging van de twee officiële landstalen (het Nederlands en het Frans) voorschrijft.
Hoe rijmt men het dan tezaam dat van getuigenissen, door Nederlands sprekende kolonialen afgelegd, een Franse vertaling moet bezorgd worden, evengoed als van de stukken in de inlandse taal gesteld, want ook dit wordt in de hogervermelde onderrichting voorzien.
Wij wisten allang dat de Vlamingen die in Kongo zich zelf wensen te blijven, en zich niet gedwee in de maalstroom van een verfranste Europese samenleving laten meesleuren, door het Koloniaal Bestuur juist niet op de handen worden gedragen, en er vaak rangsverhoging of promotie bij inschieten. Veel is er in de jongste vijftig jaar in Kongo gebeurd, waaraan de Vlamingen zich dood konden ergeren, doch deze eenzijdige onderrichtingen van het Parket van Stanleystad, waardoor het Nederlands in feite met het eerste beste Negerdialect gelijk wordt gesteld, lijken ons wel de klap op de vuurpijl te zijn.
Dat de vooringenomenheid tegen een algemeen gebruik van het Nederlands in het beheer der Kolonie in bepaalde kringen als een axioma wordt beschouwd, konden wij eens te meer opmaken uit de inhoud van een artikel, verschenen in de ‘Revue Générale Belge’ van October 1950, dat ons toevallig onder ogen kwam, en waarin een zekere heer Dekoster zich met het talenvraagstuk in Belgisch Kongo bezighoudt.
De steller van deze bijdrage wijdt vooreerst enkele beschouwingen aan het onderwijs bij de negerbevolking en is van oordeel, dat in de middelbare en hogere scholen het Frans bijna uitsluitend als uitdrukkingsmiddel zou moeten worden gebruikt, al mogen de studie der streektalen en de filologische navorsing op dit gebied niet geheel achterwege blijven.
Vervolgens wijst de medewerker van de ‘Revue Générale Belge’ op de gevolgen der toepassing van de taalwetten welke na de oorlog 1914-'18 in België tot stand kwamen, waardoor vele jonge Vlaamse kolonisten zich in Kongo, waar alles practisch Frans is, moeilijk bij de bestaande toestanden kunnen aanpassen, indien - aldus de schrijver - hun ouders de nadelen van het gekozen taalregime niet wisten te verhelpen, door hen ook het Frans op een behoorlijke wijze te laten aanleren.
Wij waarderen ten zeerste deze openhartige bekentenis, doch komen meteen tot de logische gevolgtrekking, dat er inderdaad in Kongo op taalgebied iets niet in orde is, vermits de afgestudeerden uit de Vlaamse Universiteiten zich van meet af aan in een minderwaardige gesteldheid bevinden wanneer zij het grondgebied der Kolonie betreden, terwijl dit met de Franstalige universitairen allerminst het geval is.
De schrijver van het artikel is niet te spreken over het grondig onderwijs in het Nederlands, dat men aan de inboorlingen op de middelbare school, met ingang van het 4de studiejaar, zou willen opleggen, en schiet terloops enkele giftige pijlen af op het ‘Lovanium’, een Universitaire Stichting voor inboorlingen, te Kisantoe.
Het is de heer Dekoster een doorn in het oog dat deze hogere onderwijsinstelling voor negers een meerderheid van Nederlandstalige professoren telt, meestal missionnarissen, en dat ‘horresco referens’ reeds meer dan een derde van de nagenoeg drie honderd zwarte priesters zich gemakkelijker in het Nederlands dan in het Frans weten uit te drukken.
Zou dit mettertijd de algemene verspreiding van het Frans niet in gevaar kunnen brengen? Ter geruststelling voert de schrijver aan, dat hiermede geenszins bewezen is, dat de inlandse bevolking, buiten het Frans, ook gemakkelijk het Nederlands zou kunnen aanleren, omdat men niet uit het oog mag verliezen dat de inlandse priesters uitzonderlijk begaafde elementen zijn, een keurkorps, dat uit duizenden postulanten werd gevormd, en dat een dergelijke strenge schifting niet tot algemene gevolgtrekkingen mag leiden. Deze redenering mist, naar ons bescheiden oordeel, wel elke overtuigingskracht, omdat zeker op kleine schaal, voor de elementaire studie van het Nederlands even gunstige resultaten zouden bereikt worden, als dit bij de opsporing van leerkrachten voor het onderwijs in één van onze beide gelijkwaardige landstalen het geval is geweest.
Dat men er de proef op wage, en men zal dadelijk kunnen vaststellen dat het Nederlands ook in Kongo een uitstekend beschavingsinstrument kan zijn, hoe sommige kringen er ook over mogen denken.
Vlaanderen is voor de kolonie een kweekschool van ijverige en offervaardige missionnarissen, die de zwaarste last van het beschavingswerk dragen, doch hun taal wordt in de Europese samenleving misprezen en zelfs geweerd, terwijl de al te zelfstandige uitingen van Nederlands cultuurleven van hogerhand met een onbegrijpelijk wantrouwen worden bejegend.
Tot de waakzame censoren schijnt ons ook de steller van de hier besproken bijdrage te behoren, die zijn waarschuwende stem verheft tegen het zogenaamde gevaar der tweetaligheids-experimenten en tegen de schuchtere pogingen door een groep van jonge Vlaamse kolonisten in het werk gesteld om het gebruik van het Nederlands