Immigratie in Australië
Op 12 Januari jl. hield Prof. A. Lodewijckx van de Universiteit te Melbourne, die reeds ongeveer 35 jaar in Australië heeft vertoefd, een lezing over ‘Blank Australië-Politiek en Immigratie’.
Hij behandelde in grote trekken de vestiging van het blanke ras in Australië, meer in het bijzonder die van 1816 af, toen vrije landverhuizers in Nieuw Zuid-Wales werden toegelaten. Het gekleurde ras is tot nu toe nooit in Australië toegelaten en zelfs zij, die in de laatste wereldoorlog hebben meegevochten en daar waren blijven hangen, zijn na de oorlog zo spoedig mogelijk het land uitgezet.
Het niet toelaten van gekleurde immigranten achtte prof. L. voor de toekomst een groot gevaar. Australië toch heeft op dit ogenblik ongeveer een 8 millioen inwoners, terwijl zich rondom dit vijfde werelddeel ongeveer een 1000 millioen zielen van het gekleurde ras bevinden, alle wonende in overbevolkte gebieden, die reikhalzend uitzien naar Australië, zo rijk aan grondstoffen en streken, die in cultuur gebracht, millioenen mensen zouden kunnen voeden en herbergen.
Bij de nabespreking werden enkele vragen gesteld, die betrekking hadden op de immigratie van de Nederlanders. De spreker meende geen antwoord te mogen en kunnen geven op de vraag of de emigratie daarheen moest worden aan- of afgeraden, daar hij, zoals hij zeide, niet in de toekomst kon zien.
Toch kwamen er enkele punten voor de dag, die niet van belang ontbloot zijn.
Prof. L. deelde mede, dat Nederlandse immigranten - tot nu toe hoofdzakelijk landbouwers - in Australië door een immigratie-consulent worden opgevangen. Zij worden eerst in kampen ondergebracht, waar zij slechts een maand lang les krijgen in de Engelse taal, het Australische muntstelsel, de Engelse maten en gewichten en vooral de Australische gewoonten en levens wijze. Is die cursus achter de rug dan worden zij in boerderijen of andere geschikte bedrijven ondergebracht.
Voor hen, die niet geheel op eigen kosten uitkomen, wordt het wat moeilijker. Zij zijn aan zekere verplichtingen gebonden, die hun vrijheid gedurende twee jaar in grote mate beperken. Zij moeten arbeiden ‘in bedrijven, waarin Australiërs niet willen werken’, zoals de heer Calwell, minister van immigratie, zich uitdrukte. Deze maatregel geldt zelfs voor hen, die een vooropleiding hebben genoten of ervaring hebben opgedaan in een beroep, dat bijzondere bekwaamheid en kennis vereist.
Het verspreid te werk stellen keurde prof. L. terecht af, omdat de landverhuizers daardoor niet of weinig gelegenheid krijgen zich te ontplooien. Hij vergeleek deze politiek met die, welke in de vorige eeuw gevolgd werd in de Ver. Staten en Canada, waar groepsgewijze de boeren uit de Nederlanden, Skandinavië, enz. heen trokken en nederzettingen stichtten, die weldra tot welstand kwamen.
Later uitgeweken landgenoten vonden dan werkgelegenheid in een omgeving, waarin zij zich thuis gevoelden en zich gemakkelijk konden aanpassen. Zij konden daar hun eigen scholen en kerken stichten, waar hun eigen taal de voertaal was, Zo vindt men thans zelfs nog in de Ver. Staten nederzettingen, waar de bevolking overwegend van een bepaalde afstamming is. Sommige ouden spreken daar nog hun moedertaal, terwijl de afstammelingen nog veelal tweetalig zijn en naast het Engels onder elkaar die taal gebruiken.
Door dergelijke groepen is veel tot stand gebracht, wat men in Australië nog niet schijnt te beseffen, want hier wil men door het verspreid te werk stellen en het doen opgaan van de immigranten in de Australische bevolking de oude volksaard doden. Deze levenswijze leidt tot ‘rassenzelfmoord’.
De Australiër kent alleen tot nu toe de schapenteelt of graanbouw op grote schaal; het kleine boerenbedrijf, zoals dit in Nederland bestaat, kent hij niet. Hetzelfde geldt voor de industrie. Vandaar ook, dat hij waar