gelden en rechten opeisen naast het Nederlands en het Engels.
Toch beschouwden de Afrikaners zelven nog lang het Nederlands als hun moedertaal, hoezeer hun taal ook daarvan was afgeweken. Om hen ervan bewust te maken, dat hun taal een eigen plaats innam naast het Nederlands, moesten eerst intellectuelen zich er voor spannen, die bereid waren zich offers te getroosten uit liefde voor het eigene.
Het boekje noemt dan de vrome taalgeleerde Dr Arnoldus Pannevis (1838-1884), Nederlander van geboorte, oorspronkelijk scheepsdokter, die in 1866 in Zuid-Afrika kwam en daar onderwijzer werd aan het Paarlse gymnasium. Hij opperde de gedachte de Bijbel, ten behoeve der kleurlingen, te vertalen in ‘Afrikaansch-Hollands’.
Zijn eigenlijke betekenis voor het Afrikaans lag echter in zijn invloed op C.P. Hoogenhout (1843-1922), ook een geboren Nederlander en Ds S.J. du Toit.
Ook Hoogenhout pleitte (1873) voor Bijbelvertaling, doch ter wille van de Afrikaners zelven.
In dat jaar begon zijn niet-aflatende strijd voor de Afrikaanse taal. Zijn ‘Geschiedenis van Josef voor Afrikaanse kinders en huissouwens’ verscheen en hij begon zijn artikelen onder de titel ‘Gesprekke tussen oom Jan Vasvat en neef Daantjie Loslaat’.
Toen kwam Ds S.J. du Toit (1847-1911), Afrikaner van geboorte, die schreef onder de schuilnaam ‘Ware Afrikaander’.
Naar aanleiding van drie artikels in het Nederlands over ‘De Afrikaanse Taal’ in 1874 door hem gezonden aan ‘De Zuid-Afrikaan’ zocht Hoogenhout contact met hem ten einde door samenwerking de Afrikaners taal- en volksbewustzijn bij te brengen. Om te beginnen gaf hij in overweging taalregels te ontwerpen voor het Afrikaans. Ds Du Toit gaf daaraan gehoor en stelde 7 spelregels op, waarvan de eerste luidde ‘Ons skryf soos ons praat’.
Pannevis was het in de eerste plaats te doen om de Bijbelvertaling; hijzelf was zich nog niet bewust van de waarde van Afrikaans als gelijkwaardige taal voor de Afrikaner natie. Toen zijn op eigen houtje ondernomen pogingen om het Britsche en Buitenlandsche Bijbelgenootschap te Londen te bewegen tot het doen vertalen waren mislukt, nam hij Ds Du Toit in de arm.
Deze belegde op 14 Aug. 1875 een vergadering van geestverwanten, waarin behalve hijzelf aanwezig waren zijn broer de onderwijzer D.F. du Toit (oom Lokomotief), C.P. Hoogenhout, S.G. du Toit, August Ahrbeek, Gideon Malherbe, P.J. Malherbe (vader van prof. D.F. Malherbe) en D.F. du Toit, om het voorstel van (de daarbij dus niet tegenwoordige) Pannevis te bespreken. Slechts twee der aanwezigen waren meer dan 30 jaar oud.
In deze vergadering (die van oordeel was, dat de tijd nog niet rijp was voor de overigens wel wenselijk geachte Bijbelvertaling), werd besloten tot de stichting van ‘Die Genootskap van Regte Afrikaners’.
Dr Nienaber beschrijft het genoemde achttal vergaderden als mannen met een vast geloof in de kracht van hun ideaal en in de uiteindelijke verwezenlijking daarvan en in zekere zin als martelaren in de strijd daarvoor. Zij beoogden de behartiging van de letterkundige, culturele en politieke belangen van een door hen gewenst ‘Verenigde Suid-Afrika’.
Zij wilden dit bereiken allereerst door de uitgifte van een maandblad, een woordenboek, een spraakkunst en schoolboekjes.
Een hoofdzaak voor hen was ook, dat ze allen gelovige Christenen waren, die hoopten op Gods hulp in hun strijd.
‘Vir ons’, zegt de schrijver verder, ‘is die vierde bepaling vandag 'n vanselfsprekendheid, maar toe was dit rewolusionêr: Op alle vergaderings en in alle offisiële stukke moet die Afrikaanse taal gebruik word'’.
De stichters van het G.R.A. hadden te strijden tegen een gevestigde overtuiging; miskenning, kleinering en vijandschap zijn hun deel geweest in hun strijd voor hetgeen voor hen een geloofsdaad en een levensnoodzaak betekende.
Het officiële volkslied van de Kaapkolonie was toen dat van Groot-Brittannië. De G.R.A. begon nu, voorlopig op kleine schaal met het drukken en verspreider, van een ‘Afrikaanse Volkslied’, opgesteld door Hoogenhout en Pannevis met medewerking van D.F. du Toit en in mindere mate van Ds S.J. du Toit. Het thans welbekende lied bestaat uit 6 coupletten, waarvan het eerste aanvangt met ‘'n Ider nasie het syn Land’ en het tweede met ‘'n Ider nasie het syn Taal’. De drie volgende verzen hebben betrekking op ‘syn Wet’, ‘syn Reg’ en ‘syn Tyd’, waarna het lied aldus besluit:
‘Want al die nasies het één God.
Hy reël ider volk syn lot;
Hy het vir ider volk syn Taal,
Syn Land, syn Reg, syn Tyd bepaal.
Wie dit verag sal syn straf dra.
O God, beskerm Suid-Afrika!’
Vervolgens verscheen een ‘Ope Brief’, een soort manifest, een oproep tot de strijd voor het Afrikaans, gericht tot de repte Afrikaners, de Afrikaners met Afrikaanse harte.
Op 15 Januari 1876 verscheen het eerste nummer van het maandblaadje ‘De Afrikaanse Patriot’, dat ‘trots die heftigste teenstand en die grootste geldsorge, die storme weerstaan’ heeft.
Een jaar later werd het een weekblad. Het aantal intekenaren steeg voortdurend en was in 1881 omstreeks 3000. Gaandeweg was het een nieuws- en politiek blad geworden. De taal namen de meeste lezers op de koop toe. Het bleef zijn roeping getrouw in de eerste vrijheidsoorlog. Na een overwinning dichtte Ds S.J. du Toit ‘Die Vierkleur’.
In verband met de tegenstand van Engelse, doch evenzeer van Nederlandse zijde, hield het G.R.A. de namen van zijn leden geheim. Tot instandhouding van de ‘Patriot’ hebben zijn vrienden zich grote geldelijke offers moeten getroosten. In 1878 is daarvoor de uitgeversfirma D.F. du Toit & Co. gesticht.
In juni 1879 bepleit Ds du Toit de oprichting van een Afrikanerbond, die een Verenigd Zuid-Afrika voorstaat onder eigen vlag en met een eigen republikeinse regeringsvorm.
De bond wil overal in Z.-A. afdelingen en vertakkingen oprichten en deelnemen aan de parlementsverkiezingen. Spoedig worden reeds Boerenhandelshuizen en coöperatieve verenigingen opgericht.
Ter wille van de nationale zaak heeft de Patriot ook het Nederlands gesteund tegenover het Engels. Ook boeken, vooral over Godsdienst, werden in 't Nederlands gedrukt en verspreid. Ook de Taalbond, die ken-