De koning-stadhouder
Dit jaar werd herdacht, dat Willem III drie honderd jaar geleden geboren werd; deze Prins van Oranje heeft niet alleen betekenis gehad voor onze Republiek, maar voor geheel West-Europa. Hij werd in de loop van zijn leven de grote tegenstander van Lodewijk XIV; hij streefde tot het eind van zijn leven naar de handhaving van het Europese evenwicht, dat door de agressieve politiek van Lodewijk XIV meermalen verstoord werd. Hij maakte door zijn tocht naar Engeland in 1688 een eind aan de Engelse onzijdigheid; Engeland ging nu met de Republiek deelnemen aan de strijd tegen Frankrijk. Deze strijd was niet alleen een strijd tegen een dreigende Franse overheersing, maar tevens een strijd voor de geestelijke vrijheid.
In Frankrijk werd de leus: un roi, une loi, une foi.
De Franse koning wenste niet te dulden, dat een deel van zijn onderdanen een godsdienst beleden, die Zijn Majesteit niet behaagde. In dit verband herinneren wij aan zijn bestrijding der Hugenoten.
Hoe anders was de toestand in onze Republiek. Wel was hier de Gereformeerde kerk staatskerk, maar van een vervolging van andersdenkenden was geen sprake. Een Italiaan, die in de 17de eeuw onze Republiek bezocht, zag tot zijn grote verbazing, dat in Amsterdam openlijk uitgestald lagen werken van een Italiaanse Jezuiet, die bekend stond als een fel bestrijder van het Protestantisme. Ook Willem III was alle godsdienstig fanatisme vreemd; tegen een Rooms-Katholiek staatsman merkte hij op: ‘Ik houd mijn godsdienst voor de ware, gij de uwe; daarbij kunnen we toch goede vrienden zijn.’
Willem III bleef Nederlander, ook toen hij Koning van Engeland geworden was. Zijn secretaris Constantijn Huygens vertelde, dat de koning op een warme voorjaarsdag in 1689 zijn heimwee naar de Republiek niet langer verzwijgen kon en plotseling zei: ‘Het is warm weer; het is nu Haagse kermis. O, dat men nu zo, gelijk een vogel door de lucht, kon overvliegen! Ik gaf er wel honderd duizend gulden voor. Ja, ik gaf er wel twee honderd duizend gulden voor.’
Willem III voelde zich in Engeland niet thuis en de Engelsen bleven in hem een vreemdeling zien; hij zei dan ook dikwijls: ‘Ik zie wel, dat dit volk niet voor mij, noch ik voor dit volk gemaakt ben.’ Hij was in Engeland wel geeërd, maar niet geliefd.
De koning-stadhouder had een zwak gestel; zijn secretaris vertelde, dat hij 's avonds soms een tijd lang met zijn hoofd zwijgend op zijn elleboog kon liggen. Reeds in 1690 schreef men hem waarschuwend: ‘De kruik gaat zo lang te water, tot ze breekt.’ Tien jaar later was het duidelijk, dat hij niet lang meer te leven had; tijdens een bezoek, dat hij aan Breda bracht, had hij moeite een kwartier te lopen. De val van zijn paard in 1702 werd de aanleiding tot zijn dood. Hij overleed met de rust en kalmte, die zijn hele leven beheerst hadden ‘betuigd hebbende noch den dood te vreezen, noch het leven te begeeren.’
Met Willem III was een van de grootste figuren uit het Oranjehuis heengegaan.
Dr A. van Hulzen