Neerlandia. Jaargang 54
(1950)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOns taalhoekje | |||||||
Het vreemde woordTerwijl ik in mijn kamer gezeten mij, op verzoek van de Verbondssecretaris, verdiepte in de kwestie of Engeland al of niet ‘die Kaap gekoop het’, vestigde een huisgenote mijn aandacht op een artikel, waarvan de lezing, zoals zij terecht ver- | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
onderstelde (de ‘geschiedenis’ had nimmer mijn bijzondere liefde), mij meer zou aanstaan. Bedoeld was het begin van een artikel over het ‘vrolijk viertal van Soestdijk’, de dochters van Koningin Juliana, in ‘Margriet, weekblad voor moeder en kind’, van 16 Sept. 1950. Doch de aanleiding om daarvan in deze rubriek melding te maken is te vinden op de eerste bladzijde, waarop met een juichkreet de uitbreiding van het blad tot 64 bladzijden wordt aangekondigd. De redactie gebruikt daarbij enige vreemde woorden, waaraan zij zelve een omschrijving in het Nederlands toevoegt. Maar waarom dan die vreemde indringers gebruikt? Dit is dan toch zeker wel een voorbeeld van onnodig gebruik. Die woorden zijn:
R. | |||||||
Een nieuw werkwoord?Laat mij beginnen erop te wijzen (ik meen, dat vroeger ook al eens te hebben gedaan), dat wanneer ik in deze rubriek een blad nog wel eens kapittel en andere nimmer noem, dit alleen bewijst, dat ik het eerste geregeld en de laatste misschien nooit lees. Daar gaat hij dan. Ditmaal nog eens de Haagscha Post. In dat blad van 16 September vind ik op blz. 2 in de laatste kolom deze zin: ‘Hij (in dit geval Bernard M. Baruch) is een onafhankelijke geest, die er niet voor terugschroomt ook de hoogstgeplaatste personen zeer duidelijk zijn mening te zeggen’. Welnu, ik schroom niet om de schrijver mijn mening te zeggen, dat ik hoop, dat hij in het vervolg ervoor terugdeinst om weer zo'n raar werkwoord te gebruiken. En mag ik hem ook eens opmerkzaam maken op wat in Neerlandia heeft gestaan over de gevallen, waarin het woordje om wel of niet behoort te worden gebruikt? (Dit woordje miste ik eveneens op blz. 3, laatste kolom 5de regel). R. | |||||||
De opgefriste vlagUit een artikel in ‘Vrije Geluiden’ van 2 Sept. 1950 van de heer A.W. Wijkniet blijkt, dat de V.P.R.O. een in elk opzicht geslaagde Zomerconferentie hield te Soesterberg. Boven het artikel plaatste de schrijver de woorden ‘Thema: En toch’, naar ik uit het begin meende te moeten opmaken betrekking hebbende op de tegenstelling tussen ‘de beslommeringen van alle dag’ en de ‘enorme problemen van deze tijd’ tegenover de sfeer der conferentie. Het verslag vermeldt eerst, dat ongeveer 130 mensen uit alle delen van het land zich 4 dagen schaarden rondom de V.P.R.O.-vlag, geeft dan een beschrijving van wat er alzo te horen, te zien en te beleven was en eindigt aldus: ‘Geestelijk gesterkt, dieper doorgedrongen in menig probleem, opgefrist naar lichaam en ziel, wapperde aan het einde der conferentie, de V.P.R.O.-vlag bij de uitgang ons ten afscheid’, waarop de schrijver dan nog laat volgen: ‘En toch’ .. weer midden in deze wereld, vol nieuwe moed!’ Had het gesprokene zulk een invloed op de gehele omgeving, dat zelfs de vlag ‘naar lichaam en ziel’ was opgefrist en ondanks het afscheid, toch vol nieuwe moed was? . R. | |||||||
Bevordering van het (goed?) gebruik der Nederlandse taal in IndonesiëIn ‘Oost en West’ van 9 Sept. 1950 troffen we in de rubriek ‘Brieven aan de Redactie’ onder het hoofd ‘Het Nederlands’ een brief aan van de heer Ads Bouman te Zaandam. Met instemming lazen we daarin, dat de schrijver nieuwe mogelijkheden wil zoeken ‘om de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur een blijvende plaats te verzekeren in de Archipel’, zeer nodig, ‘daar Indië overstroomd wordt met Engelse propagandaboekjes o.m. voor het aanleren van de Engelse taal’. En dan komt de heer Bouman met een concreet voorstel. Hij wil ‘gebruik maken van een bepaalde trek onder de jeugd’, n.l. ‘het hebben van correspondentie-vrienden’. Ons dunkt, dat hier toch aan de betekenis en het goed gebruik van het Nederlandse woord ‘trek’ wel enigszins geweld wordt aangedaan. Maar we lezen verder. De schrijver wil zijn doel bereiken door het oprichten van ‘correspondentie-clubs’ en stelt daartoe voor, Java b.v. te doen adopteren door vijf provincies van Nederland, Sumatra door twee, enz. Bedoeld is blijkbaar, dat de afdelingen van de Kon. vereniging ‘Oost en West’ in de aan te wijzen provincies een middelpunt zullen vormen voor het zoeken van briefschrijvers in haar gebied, die met personen op een der genoemde eilanden in briefwisseling willen treden. Maar dat staat er niet.
Doch wat nu volgt is toch een beetje al te gek. Het betreft de wijze, waarop de heer Bouman ook het terrein buiten de afdelingen van de vereniging wil bestrijken. Hij wil daar ‘correspondentie-agenten’ doen aanstellen, doch deze bemiddelaars schijnt hij te willen vierendelen of in stukjes te willen hakken. Hij schrijft namelijk, dat op die plaatsen een verspreid lid zou kunnen worden aangezocht om als zoodanig ‘op te treden’. Zo iets als het ‘doorgezaagde weesmeisje’? Wil hij wellicht een goochelaar te hulp roepen? Hoe wil hij anders dat lid verspreiden? En wat dan verder? ‘Lezers, het is nu de tijd. Laat dit artikel U in actie brengen’, zegt de schrijver. Wat verwacht hij wel van ons? Of wenst hij misschien oorogsinvaliden, die een arm of been verloren, aan nuttige arbeid te helpen? Maar waarom dat dan niet ronduit gezegd? R. | |||||||
Vreemde zinsbouw en woordkeusIn het verslag van een gesprek met een hooggeplaatst ambtenaar die 's Lands dienst ging verlaten troffen wij het volgende aan: ‘Behalve zijn liefde voor vreemde talen, is de heer B. een leerling geweest van de zanger....’ ‘En ten slotte heeft hij grote belangstelling voor psychologie. Aan deze laatste studie ....’ Het is te hopen, dat onze scholieren dergelijke zinnen niet uit de krant overnemen in hun proefwerk. Wellicht is het een goede oefening voor hen, ze te verbeteren. R. | |||||||
SlordigheidEen vriendelijke lezer streepte in de Nieuwe Courant aan: Gare du Nord te Brussel. In de Telegraaf vond hij ‘de Grote Plaats’ voor ‘de Grote Markt’. Laken wordt Laeken. Wij zouden inderdaad bij onze grote, voorname dagbladen wel enige zorg willen zien voor de taal, die ze onder de ogen hunner lezers brengen. Onze briefschrijver schrijft: ‘Nu maakt het de indruk of zij (d.z. deze kranten) de correspondentie uit Brussel in het Frans krijgen en deze haast-je-rep-je door een derderangskracht in het Nederlands laten vertalen’. Wij zullen maar denken, dat de zomerwarmte, de vacantie en dus de afwezigheid van bekwame krachten hier mede een oorzaak kunnen zijn van dit verschijnsel. Maar daarom is het niet goed. En wij dringen aan op verbetering in dit opzicht. Het is af en toe bar. § |
|