Holland, mijn Holland ik vind je zo mooi
Van één onzer trouwe leden ontvingen we een klacht, die volgens hem door vele anderen gedeeld wordt, dat in een advertentie van ‘het bier is weer best’ van Nederland gesproken wordt als van ons ‘landje’.
Wij begrijpen deze lezer en wij verstaan ook zijn klacht.
Als we het woord ‘landje’ letterlijk nemen, is er weinig tegen in te brengen. We kunnen ons nog wel een ogenblik koesteren met de gedachte aan een Unie en als we ons heel erg groot voelen zouden we zelfs nog kunnen spreken van een ‘Imperium’. Maar de dagen van die staatkundige figuur zullen wel geteld zijn.
Dan is ons land geen land meer; maar inderdaad een ‘landje’.
Wie in dit verkleinwoord iets liefs, iets aardigs of iets gemoedelijke ziet, spreekt tot ons gevoel.
Wij weten niet of bierdrinken nu bij uitstek het middel is om dergelijke emoties te beleven.
Iemand, die ‘een biertje te veel op had’ heb ik wel eens zonderlinge ontboezemingen horen doen. Maar dat gebeurt ook met hen, die ‘boven hun theewater zijn’ en eveneens bij hen, die naar de volksmond zegt nog wat ‘anders dan slootwater drinken’.
Wij vallen ons medelid bij.
Het ‘bier moge weer best zijn’; de geest van Nederland is nog lang niet best. Door die slappe geest werden we een ‘landje’. En in dat ‘landje’ weten we nog niet eens de eer van ons land op te houden ook.
§