Emigratie naar Nederl. Nieuw-Guinea?
Van tijd tot tijd bereiken ons aansporingen of verzoeken om te pleiten voor - of aan te dringen op emigratie van Nederlanders uit het moederland of uit Indonesië in de eerste plaats naar Zuid-Afrika of naar Nederlands Nieuw-Guinea of bijv. naar Belgisch Congo of ‘de West’.
Voor zover Zuid-Afrika betreft, heeft Neerlandia reeds nu en dan op de kansen en op het voor en tegen voor bepaalde personen of groepen gewezen.
Voor wat Belgisch Congo aangaat, zullen wij gaarne eens het oordeel van deskundigen vernemen.
Thans ligt voor ons een brochure van Resident M. Klaassen, getiteld ‘Pioniers naar Papoealand?’, welke ons het oordeel doet kennen van zulk een deskundige - althans van iemand, die er meer van weet, dan velen, die erover willen meepraten - betreffende het land, dat wij nog hopen te kunnen blijven noemen Nederlands Nieuw-Guinea.
In zijn inleiding merkt de schrijver terecht op: ‘En toch zijn Nieuw-Guinea èn het Papoese volk èn het Nederlandse maar gebaat bij een objectief oordeel over de mogelijkheden, de moeilijkheden en de ónmogelijkheden, welke het geweldige land bieden’ (lees biedt).
Welnu, wij geloven, dat de heer Klaassen op een beknopte, duidelijke wijze, ons in zijn brochure zulk een objectief oordeel geeft.
Het boekje, in dit jaar geschreven, is 40 bladzijden groot en versierd met enkele foto's van volkstypen. Het is uitgegeven door de C.V. Uitgeverij v.h.C. de Boer Ir te Amsterdam (prijs 90 cent).
‘In de schaduwen van de metershoge stapels literatuur, die reeds over Nieuw-Guinea geschreven werden’, zoo zegt de schrijver, ‘wil dit bescheiden boekje enkele aspecten van het grote probleem belichten’.
En verder: ‘Deze publicatie wil een antwoord trachten te geven op twee vragen:
A:Is emigratie naar Nieuw-Guinea noodzakelijk geworden? |
B:Wat zijn de mogelijkheden voor emigranten uit Indonesië en Nederland nu en straks op Nieuw-Guinea?’ |
Onzes inziens is de heer Klaassen erin geslaagd, zo goed mogelijk die vragen in kort bestek te beantwoorden, ten gerieve van iedereen, die in deze zaken belangstelt, en dat moet thans dus, menen we, wel ieder rechtgeaarde Nederlander op prijs stellen.
Wij kunnen de verleiding niet weerstaan, om hier en daar nog een enkele uitspraak hier over te nemen, doch dringen er met klem op aan van de uiteenzetting in haar geheel kennis te nemen.
In het algemeen overzicht over land en volk lezen we dan:
‘...... en er zal niemand zijn, die iets meer van de verhoudingen weet dan alleen maar van horen zeggen, die kan ontkennen, dat de papoea geen vuriger wens heeft dan onder Nederlandse leiding zijn land te ontwikkelen.’
‘Het kan geen kwaad in deze tijd, waarin men alleen maar spreekt van souvereiniteitsoverdracht, van aanspraken van de R.I.S. en van Nederlandse rechten, nog eens de aandacht te vestigen op het papoese volk, dat over zijn eigen lot wenst te beslissen (cursivering van ons) en geen slachtoffer wil worden van nationale driften en aspiraties of internationale, strategische noodzaak die wenst te beslissen.’
De volgende hoofdstukken vertellen ons ‘waarom Nieuw-Guinea niet vruchtbaar is’ en geven een antwoord op de vragen ‘Is Europese landbouwkolonisatie in de tropen physiek mogelijk?’ ‘Waarom Nieuw-Guinea als kolonisatiegebied gekozen wordt; Pro en Contra.’ ‘Wat de vroegere mislukte kolonisatie op Nieuw Guinea heeft geleerd.’
Hierbij vestigen wij in het bijzonder de aandacht op de 10 punten als antwoord op de vraag ‘Hoe kunnen wij de conclusies na tien jaar kolonisatie op Nieuw-Guinea samenvatten?’ (blz. 29 en 30).
Toen kwam het schrikbewind der Japanners, die de Europese bevolking op systematische wijze hebben uitgemoord. De ware pioniers waren daarmee verdwenen.
‘Landbouwkolonisatie in de tropen mag geen experiment zijn’, leert ons het volgende hoofdstuk.
‘Nederland moet emigreren!’ zo verklaart het laatste hoofdstuk, maar...... ‘Nieuw-Guinea kan het probleem der overbevolking nooit en te nimmer oplossen. Hoogstens een bescheiden bijdrage daartoe leveren.’
‘Met hard werken zal daar, onder gunstige omstandigheden, als kolonist een sober bestaan te vinden zijn.’
‘Een landbouwkolonisatie op Nieuw-Guinea is niet direct, wellicht ook niet op langere termijn, rendabel te maken.’
Desondanks zal men kunnen gaan koloniseren en het tekort blijven bijpassen, wanneer de in Nederland bespaarde werklozensteun de sluitpost vormt voor een niet in evenwicht zijnde begroting van de kolonisatie’.
De schrijver waarschuwt ernstig tegen het nemen van overbodige risico's.
Hij ziet de enige kans tot zedelijke en economische opheffing van land en volk in eendrachtige samenwerking van ‘Nederlandse ambtenaren, zendelingen en missionarissen, handelsondernemingen, ondernemingen van land- en mijnbouw en kolonisten’.
‘Nieuw-Guiea’, zo zegt hij, ‘moet voor het grootste deel nog ontdekt worden.’
De schrijver, die Nederland kent, op Java en Suma-