Tiel 15 eeuwen
Tiel behoort tot de zwaarst getroffen steden van ons land. Een deel van de stad was bij het einde van de tweede wereldoorlog een puinhoop, de grote St. Maartenskerk was een ruïne. In Tiel heeft men dan ook, evenals in Hamburg en Keulen, gelegenheid, om in verschillende oude stadsdelen opgravingen te verrichten. Men hoopt daardoor meer te weten te komen over de oude geschiedenis van deze stad aan de Waal.
Hoever die geschiedenis teruggaat weet men niet; al zijn er enkele voorwerpen gevonden uit de Romeinse tijd, van een Romeinse nederzetting heeft men nog geen sporen aangetroffen. Maar Tiel is toch zo'n oude stad, dat men er in Juni het 1500-jarig bestaan van de plaats gevierd heeft.
In de ruïne van de St. Maartenskerk, was een archaeologische tentoonstelling, waar voorwerpen te bezichtigen waren, die in Zuid-Limburg, Tiel en Wychen opgegraven waren.
In de Openbare Leeszaal was een historische tentoonstelling, die herinneringen opriep aan het verleden van deze Waalstad. Nadat de Noormannen verschillende malen de opkomende handelsplaats geplunderd hadden, werd het eindelijk rustig aan de oevers van de Waal. Tiel ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste steden in de Nederlandse delta. De Waal stroomde vroeger ten Noorden, maar nu ten Oosten van de stad; zo komt het, dat het oudste gedeelte van de stad nu loodrecht op deze rivier gericht is.
De Tielse kooplieden dreven een winstgevende handel op Engeland. Het leven van de burgers in de handelsstad werd geheel anders dan het leven van de boeren op het platteland; de monniken in hun kloosters ergerden zich dikwijls aan het overmoedig optreden van de stedelingen. Een van deze geestelijken, Alpertus, was waarschijnlijk in het bisdom Utrecht en misschien in Tiel geboren; omdat hij tijdelijk monnik geweest was in een klooster te Metz, werd hij Alpertus van Metz genoemd. Deze monnik keerde naar zijn geboortestreek terug en vermoedelijk schreef hij zijn geschiedverhaal in het St. Walburgklooster te Tiel. Hij had niet alleen belangstelling voor de gebeurtenissen binnen de kloostermuren, maar hij gaf zijn aandacht ook aan het leven van de Tielse kooplieden. Op de tentoonstelling lag de volgende, dikwijls aangehaalde vertaling uit zijn werk, waarin hij zijn oordeel gaf over de kooplieden van Tiel:
‘Onhandelbare mannen, aan geen tucht onderworpen en die niet volgens de wet, maar volgens hun wens recht doen, en dat is hun door de Keizer bij geschrifte vergund en verzekerd, zeggen zij.
Heeft iemand iets te leen ontvangen en wordt dit op de bepaalde tijd teruggeëist, dan kan hij zich met een eed zuiveren niets te hebben ontvangen. Wordt hij openlijk op meineed betrapt, dan houdt hij nog vol, dat niemand dat kan bewijzen. Al heeft hij het voorwerp in zijn hand, als het maar zo klein is, dat hij het in zijn vuist kan verbergen, zal hij nog met de andere hand de eed afleggen, dat hij het niet heeft.
Echtbreuk achten zij geen misdaad, zo lang de beledigde echtgenoot geen klacht inbrengt. Reeds vroeg in de morgen vangen zij aan te drinken en wie met de luidste stem gemene taal weet uit te slaan, om het gezelschap aan het lachen te maken en tot de wijnkroes uit te nodigen, die is bij hen de grote man.’
In de 13de eeuw ging Tiel achteruit , waarschijnlijk door de opkomst van Dordrecht: de stad kreeg echter een nieuwe betekenis als landelijk centrum.
Tijdens de Republiek bestond Gelderland uit drie kwartieren. De Betuwe vormde toen met de Tieler- en Bommelerwaard en het land van Maas en Waal het kwartier Nijmegen. De leiding van de rechtspraak in een onderdeel van een kwartier berustte bij de ambtman. In 1621 had Mom, de ambtman van Tiel, de stad door verraad bijna aan de Spanjaarden overgeleverd; deze geschiedenis werd door Jacob van Lennep behandeld in zijn roman ‘De Pleegzoon’.
Toen in 1672, het rampjaar, het Franse leger ons land binnendrong, vreesden de Tielenaren een plundering van hun stad. Op de historische tentoonstelling lag de acte van sauvegarde (vrijwaring tegen plundering enz.) van Maarschalk Turenne, een van de Franse aanvoerders, voor de stad Tiel en het dorp Zandwijk.
Ook het document, waarbij Tiel zich 7 Januari 1795 aan de Franse opperbevelhebber Pichegru overgaf, was tentoongesteld. Verder waren er te bezichtigen afbeeldingen van oude kaarten van de stad, van allerlei oude zegels en verschillende ordonnanties en reglementen, o.a. een ‘Ordonnantie en reglement tegens de onordentelyckheeden der Dienstboden binnen de Stadt Tiel en den Gerigte van Zandwyck. Tot Tiel 1724.’
De gevolgen van de jongste tijd zijn in de stad zelf nog maar al te goed te merken; de lege plekken in het midden van de stad en de borden met de tijdelijke adressen van de verwoeste panden herinneren aan de laatste oorlog. Maar de herbouw en de wijze, waarop de gehele stad deel nam aan de feestelijke herdenking van het 1500-jarig bestaan getuigen van de wil, om zich zo snel mogelijk te herstellen.
Dr A. VAN HULZEN