waardoor de jaarlijkse bevolkingsgroei binnen afzienbare tijd tot vrij geringe proporties zou zijn teruggebracht. Het probleem van het scheppen van nieuwe werkgelegenheid voor een zich uitbreidende beroepsbevolking zou, naar men aldus veronderstelde, ons land wel niet voor bijzonder grote moeilijkheden stellen. Het is anders gegaan. Reeds tijdens de bezetting steeg het geboortecijfer niet onbelangrijk, om in de eerste bevrijdingsjaren zeer hoge toppen (per 1000 inwoners 30.2 in 1946, 27,8 in 1947) te bereiken.
Wel is sindsdien enige daling ingetreden, doch nog steeds ligt het geboortecijfer niet onbelangrijk boven het vooroorlogse, bij een vrijwel gelijk sterftecijfer. Daar de grote procentuele toeneming bovendien betrekking heeft op een bevolking, die sinds 1939 met bijna 1.2 millioen is toegenomen, is het gevolg, dat wij in plaats van een geboorte-overschot van ca 100.000 per jaar, zoals voor de oorlog, thans voor de komende jaren met een jaarlijkse toeneming van omtrent 150.000 moeten rekenen, terwijl de toeneming van de jaren 1946-'48, die over een jaar of tien haar intrede op de arbeidsmarkt zal gaan doen, nog aanzienlijk groter is.’
De industrie zal, als bron van nieuwe werkgelegenheid een zeer aanzienlijke rol moeten spelen. Van emigratie op grote schaal moet men zich een niet te hoge voorstelling maken.
Doch op welke wijze moet aan de geldmiddelen gekomen worden, om de bouw van de nieuwe fabrieken, de aankoop van grondstoffen, enz. te kunnen bekostigen? De Nederlandse industrie moet een product voortbrengen, dat in prijs en kwaliteit zich met het ingevoerde kan meten. Eerst dan kan voorkeur gegeven worden aan Nederlands fabrikaat.
De vooruitzichten voor de financiering van de Nederlandse industrie blijken thans niet hoopvol te zijn. (o.a. door de enorme bedragen die naar de levensverzekeringmaatschappijen en de publieke fondsen stromen). Er zijn milliarden nodig!
Behalve zeer belangwekkende artikelen over sociale zorg, middenstandsgeschiedenis, vakbeweging, onderwijsontwikkeling, treffen we overzichten aan over bijzondere industrieën.
We geven slechts wat cijfers om de gedachten te bepalen.
Metaal-industrie. In 1946 was het aantal fabrieken dat tot de machine-industrie kon worden gerekend, ongeveer 650, in 1949 omtrent 950. Het aantal arbeiders steeg in die jaren van 44.000 tot ongeveer 52.000 (scheepsbouw, baggermateriaal, bedrijfs-auto's enz.)
De Chemische industrie, Besproken woeden: kunstmeststoffen , zeepindustrie, verfindustrie, pharmaceutische industrie, etherische oliën, essences, zoutindustrie.
De Nederlandse confectie-industrie. Het aantal in de kledingindustrie werkzame personen bedroeg in 1949 46.000, van wie 38.000 vrouwen en 8.000 mannen. Er zijn thans 1396 bedrijven, inbegr. 200 japonnen-bedrijven (vooral in Amsterdam); 200 fabrieken voor lingerie en onderkleding; 120 voor heren- en jongensbovenkleding; 100 voor mantels, en mantelcostuums, 120 voor werkkleding.
In 1949 werden 1.900.000 herencostuums, 3 millioen damesjaponnen en 3,9 millioen overhemden vervaardigd. De export bedroeg voor 48 millioen gulden.
De brei-industrie. In de fabrieken voor gebreide onder- en bovengoederen zijn thans 11.000 personen werkzaam. In de behoeften der Nederlandse bevolking kan worden voorzien.
Nylongarens moeten echter uit Amerika worden ingevoerd, evenals de machines voor de vervaardiging. Binnenkort zullen nylonsgarens hier te lande worden gemaakt. (A.K.U., Staatsmijnen).
25 jaar Hoogovens. Aan ruw ijzer en buizen werd in het boekjaar 1948-49 door de Hoogovens (waar ruim 7.000 mensen werken), voor 60 millioen gulden uitgevoerd.
Nederlandse kolenmijnen. Na 1901 werden geen concessies meer verleend. In 1948 waren 43.607 arbeiders erin werkzaam, w.o. 25.422 onder de grond. In 1948 werden ruim 11 millioen ton steenkolen gedolven (waarbij de grondstoffen voor cokes en briketten), voorts bijna 2 millioen ton cokes en een kleine 950.000 ton briketten.
Geheel Limburg en bijna geheel Noord-Brabant worden van gas voorzien. Het kolenverdelingsbedrijf leidt voorts tot de productie van zwavelzure ammoniak, teer, pek, teeroliën, naphtaline, en toepassingsmogelijkheden voor de industrie van plastica. Stikstofverbindingen (voor meststoffen) worden bereid bij de mijn ‘Maurits’ te Lutterade.
Nederlandse Aardolie Maatschappij. In 1949 was de opbrengst 620.000 kgton, d.i. 35% van het gebruik van aardolieproducten in ons land.
Dagelijks vertrekken twee treinen uit Drenthe, tezamen met 1800 ton ruwe olie, naar de raffinaderij der Bataafse te Pernis tegenover Vlaardingen.
Glasindustrie. De N.V. Glasfabriek Leerdam had in 1950 1700 personen in haar dienst. Producten worden naar alle landen ter wereld uitgevoerd.
Philips' fabrieken. Het aantal emgloyé's in de gehele wereld steeg van 45.000 in 1939 tot 80.000 in 1948, waarvan in Nederland alleen 34.500. Het aantal industriële deskundigen bedroeg in 1948 11.6%.
Van der Heem N.V. Een der grootste radio-fabrieken in ons land. In Den Haag werken nu 1100 personen, in Utrecht 350, in de Nederlandse Kroon Rijwielfabriek N.V. 180. De laatste fabriek vervaardigt behalve gewone rijwielen het rijwiel Solex, een speciale en nu reeds populaire fiets met hulpmotor.
Groei der Nederlandse Rayon-industrie. In 1913 leverde de N.V. Nederlandse Kunstzijdefabriek (Enka) te Arnhem haar eerste rayongarens af, toen nog kunstzijde geheten. Later is de naam veranderd in Alg. Kunstzijde Unie (A.K.U.). Er waren in 1938 drie fabrieken in Nederland (Ede, Arnhem, Breda) en vele (17) in het buitenland, alle behorende tot deze N.V. In 1949 werd voor een bedrag van plm. 75 millionen gld. uitgevoerd. Men zal binnenkort nylongarens, vezel en kunststoffen gaan vervaardigen.
De N.V. Nederlandse Seintoestellen Fabriek (N.S.F.) ontstond in 1918. In 1948 had deze 3500 mensen in dienst in Hilversum en Den Haag.
Heemaf levert o.a. electrische locomotieven in 1950 aan de Nederlandse Spoorwegen.
Bruynzeel is bekend door zijn deurenfabriek, zijn schaverij en vloerenfabriek. Voorts worden potloden vervaardigd (20 millioen per jaar). De firma is ook werkzaam in Suriname en op Borneo.
Een zeer belangrijk nummer van ‘Nederlands Fabrikaat’. Gaarne alle hulde!
Q.