Neerlandia. Jaargang 54
(1950)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Bij het graf van Willem van OranjeGa naar voetnoot*)Grote mannen uit de wereldgeschiedenis en eenvoudige, stille, vergeten burgers komen daarin met elkander overeen, dat zij geboren worden en sterven. Bij hun geboorte is niet te zien, tot welke van beide groepen zij zullen behoren. En of zij voor hun omgeving, voor hun land, voor de wereld en haar geschiedenis ten zegen of tot een vloek zullen zijn. Dit is de verborgenheid van de wieg en .... wij voegen daar in één adem aan toe: de ontstellende zekerheid van het graf.
* * *
Prins Willem van Oranje, aan wiens graf wij thans staan, maakt daarop geen uitzondering. In de nacht van Woensdag op Donderdag 24 April 1533, tussen twee en drie uur - maar dichter bij drie uur - werd hij geboren. Zijn vader heeft zelf geaarzeld, welke naam of namen deze jonggeborene zou dragen. Eigenhandig heeft hij de naam Wilhelm opgetekend, maar de laatste vijf letters zijn met andere inkt geschreven en de vrij grote ruimte erachter doet vermoeden, dat het waarschijnlijk is, dat de naam anders, langer, had moeten luiden of dat het de bedoeling is geweest daaraan nog een tweede toe te voegen. Niets was er om deze geboorte, dat aanvankelijk voorspelde, welk leven op 10 Juli 1584 in Delft door het noodlottig schot van eern snoodaard zou worden afgesneden.
* * *
In dat leven van rond een en vijftig jaar zijn het voornamelijk de laatste veertig g jaren, die betekenis hebben. Van zijn jeugd weten wij nagenoeg niets. Zelfs een portret ontbreekt. Uitgaven voor dingen van weelde werden op de Dillenburg niet gedaan. Het zat er eenvoudig niet aan. Gaat het anderen als mij, dan verbaast hun de betrekkelijke kortheid van dit leven. Wie binnen een dergelijk jarenperk aan de hoge politiek, dat was in die tijd de Habsburgs-Bourgondische, voor de Nederlanden een tot hiertoe en niet verder vermocht toe te roepen, moet een groot man zijn geweest. Dat hij de grondvester - althans in beginsel - is geweest van de Nederlandse staat en de bedding heeft ontdekt en gewezen, waarin het Nederlandse stamleven verder kon voortvloeien, noopt ons tot een dankbaarheid, die wij - indien mogelijk - van jaar tot jaar openlijk willen tonen. Het spreekt vanzelf - daarvoor was Willem Van Oranje waarlijk groot - dat deze speler op het wereldtoneel van zijn dagen door vriend en vijand is beoordeeld. Ja, ook in eigen kring. Zelfs zijn jammerlijke gewelddadige dood is voorwerp van weinig piëteitvolle discussie geweest. Beurtelings veracht als Machiavellist, of geprezen als volbloed Calvinist, heeft hij naar onze mening zijn levenstaak als een levensroeping leren zien. De naam Willem de Zwijger is een schampere inventie van zijn tegenstanders. Wie de Muze der geschiedenis dient, moet iets van de Profeet in zich hebben. Hij heeft tot taak haar historieschrijvers aan te sporen de dorre doodsbeenderen niet slechts te verzamelen, maar leven in te blazen. Wie dat doet en eigen grootheid bewijst door het te kunnen doen, hij zal, naar het oordeel van een der levensbeschrijvers van Willem van Oranje, vinden: ‘Ein Mensch mit seinem Widerspruch’! Een staatsman van grote bekwaamheid, maar niet zonder fouten! Een oprecht Christen, maar die meermalen niet, handelde zoals een Christen past.’
* * *
Verwijlend bij dit graf zien wij voor ons een levend mens die zich heeft gewijd aan zijn levenstaak. En die bereid is geweest om het offer van zijn leven voor die taak te brengen.
* * *
Wanneer ik thans aan dit graf de krans neerleg, waarmee het A.N.V. deze grote dode eren wil, dan voel ik mij niet alleen zijn voorzitter. Ik voel mij de vertegenwoordiger van allen, die de taal van Nederland kennen, die zijn geschiedenis liefhebben en die in zijn toekomst - zelfs in deze dwaze, geschonden wereld - geloven. Ik roep hun toe: Ziehier een Mens! Unus ille vir - een man, die eenzaam kon zijn en eenzaam moest zijn. Die naar het woord van zijn lijkredenaar Arent Cornelisz ‘een treffelick instrument Godts’ is geweest. En dat kon zijn, omdat hij onder alle menselijke zwakheid vasthield aan Hem, van Wie de officiële wereld in de Romeinse machthebber vertegenwoordigd, niets anders, en daarom zo terecht aangrijpend, zeggen moest: ‘Ecce Homo - Zie de Mens’.
Het Hoofdbestuur van het Nationaal Jongeren Verbond verzoekt ons het volgende in Neerlandia op te nemen: |
|