Neerlandia. Jaargang 54
(1950)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Van de drie grenzen, die Frankrij van Nederland scheiden is, volgens spreker, de taalgrens de meest reële, Aan beide zijden der politieke grenzen wonen immers mensen, die dezelfde taal spreken en vrijwel dezelfde leefwijze hebben. Deze taalgrens, die België van O. naar W. doorsnijdt en in twee ongeveer gelijke stukken verdeelt, is een merkwaardig gelijke lijn, zonder scherpe hoeken of enclaves. Daarom is in deze eeuw door de Duitse historici F. Steinbach en F. Petri de theorie ontworpen dat de taalgrens een evenwichtslijn zou zijn, de resultante van twee tegenovergestelde krachten, een Germaanse en een Romaanse. De Franse geschiedschrijving verdedigt, sinds Fustel de Coulanges, tegenover deze dynamische theorie een statische, die door de Luikse historicus G. Kurth is uitgewerkt. Deze ziet de taalgrens als de limiet van de Frankische kolonisatie, terwijl het land ten Zuiden daarvan, dus Wallonië en Noord-Frankrijk, door de Merovingische koningen en hun krijgers slechts dun zou bezet zijn. Spreker geeft eigen voorbeelden, o.a. allerlei Frankische (dat is Proto-Nederlandse) elementen in het Oudfrans en Frankische eigennamen in het Oudfranse heldendicht, die onmiskenbaar wijzen op een sterke Germaanse invloed in Noord-Frankrijk. De meeste van deze woorden en namen vinden wij in onze eigen taal terug, daar de Salische Franken de belangrijkste stam zijn geweest - belangrijker dan de Saksen en Friezen - voor de vorming van het Nederlandse volk en zijn taal. Vervolgens geeft spreker een kritisch overzicht van de Germaanse plaats- en veldnamen in het Waalse gedeelte van het Land van Overmaas - N.O. der provincie Luik. Van de 48 namen, die Petri daarover verzameld had, blijken een twintigtal jong te wezen en een tiental oud, terwijl de andere of Romaans of gemengd zijn. Spreker acht hiermee de dynamische theorie voor deze landstreek tot nader order voldoende bewezen. In het tweede gedeelte van zijn rede behandelt hij de nieuwste geschiedenis van de taalgrens. In N.W. Frankrijk is het gehele gebied om Boulogne en St. Omer oorspronkelijk Nederlands geweest, doch sinds de l3de eeuw verfranst. Op het ogenblik wordt in de zgn. Westhoek in kleine dorpen nog wel Vlaams gesproken, maar Duinkerken en de grote dorpen zijn al verloren voor onze taal; de verfransing van de rest is nog maar een kwestie van enkele jaren. Daarentegen heeft zich tot in de vorige eeuw de taalgrens in België goed gehandhaafd. Spreker citeert een passage van Prof. Colenbrander, waarin deze betoogt, dat het lot der Nederlandse taal in België ons Nederlanders niet onverschillig kan laten en komt dan tot de taalkundige resultaten der laatste volkstelling. Hiertegenover staat hij zeer sceptisch. Ten eerste omdat niet naar de moedertaal, maar naar de meest gebruikte taal gevraagd is. Ten tweede omdat het op dit punt geen volkstelling, doch een volksstemming was. De getelden gaven de taal (of talen) op, welke zij geacht wilden worden te spreken. Deze taalstatistiek kan voor de taalkundige dus slechts een aanwijzing zijn: het is een officiële waarheid, geen wetenschappelijke. Om deze laatste te verwerven, zal men een persoonlijke enquête in alle taalgrensgemeenten moeten uitvoeren en die op kaart brengen, zoals Florimont Grammens heeft gedaan in 1928. |
|