Neerlandia. Jaargang 40
(1936)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Ruïne van Forte do Brum (Fort De Bruijne).
| |
Voetspoor der VaderenNederlandsche invloed in het buitenland in het verleden De Nederlanders in Brazilië XLIV.Na het verlies van Saô Salvador heeft men zich de eerste jaren niet gewaagd aan nieuwe veroveringen te land, maar zich bepaald tot kruistochten en het buit maken van vijandelijke schepen, hetgeen aan de Compagnie geen windeieren bracht. Het nemen van de zilvervloot in 1628 bracht onder meer de voor dien tijd geweldige som van ongeveer 14 millioen gulden in het laatje, een bedrag dat aan de Nederlanden zeer goed te stade kwam, en dit nog te meer, omdat het voor, de berooide Spaansche schatkist een gevoelige slag was, die den koning moeite genoeg gaf den strijd tegen de Republiek met kracht voort te zetten. In 1629 werd een nieuwe aanslag op het Braziliaansche grondgebied op touw gezet, ditmaal gericht tegen Olinda, de hoofdstad van Pernambuco; met het bevel over de vloot was belast de admiraal Pieter Adriaansz. Ita, die in de West-Indische zeeën zijne sporen reeds had verdiend; vice-admiraal was Joost van Trappen, gesegt Banckert, een voorzaat van den lateren, ook beroemden Banckert, rechterhand van De Ruyter; het krijgsvolk was gesteld onder het bevel van den kolonel Jhr. Diederigh van Waerdenburgh; terwijl als ‘generaal’ met de algemeene leiding was belast de admiraal Hendrik Loncq. Het uitzeilen van de volledige vloot ondervond belangrijke vertraging, tengevolge van den inval der keizerlijken, tijdens het beleg van 's Hertogenbosch; Loncq heeft maanden lang bij de Kaapverdische eilanden op de beloofde versterking van zijn vloot moeten wachten; en dat heeft hem heel wat dooden, tengevolge van ziekten, gekost. Maar zoodra die vesting genomen was en het invalsleger ons grondgebied ontruimd had, werd doorgezet; met het gevolg dat in de laatste dagen van Februari en de eerste dagen van Maart Olinda met de bijbehoorende forten in onze handen vielen. De nauwe samenhang tusschen de verovering van Olinda en van 's-Hertogenbosch is tot uiting gebracht in den gedenkpenning, die ter eere van die gelegenheid is geslagen en door de W.I.C. aan den Stadhouder Frederik Hendrik aangeboden. Deze vertoont n.l. aan de eene zijde het borstbeeld van | |
[pagina 264]
| |
Hendrick Cornelisz. Loncq. (Naar een kopergravure van H. Hondius)
Joost van Trappen, gen. Bankert, overl. 1647.
| |
[pagina 265]
| |
Zijne Hoogheid, tegen een achtergrond, voorstellende het veroverde 's-Hertogenbosch; aan de keerzijde den Leeuw met het wapen der Republiek, tusschen twee zinnebeeldige figuren en daaronder 4 schilden met de afbeeldingen van 3 veroverde vestingen, Grol, Wezel en Pernambuco, en de veroverde zilvervloot (de laatste waarschijnlijk toegevoegd omdat die verovering de geldmiddelen verschafte). Deze penning is in het Rijks Penningkabinet te 's-Gravenhage aanwezigGa naar voetnoot*). De vermeestering van Olinda is van buitengewoon groot belang geweest, omdat verder van daar uit alle verdere handelingen zijn geschied. De capitania Pernambuco werd aan de Noordzijde begrensd door die van Itamaraca en in het Zuiden door de Rio S. Francisko, die haar afscheidde van de capitania Bahia, een afstand van pl.m. 60 geographische mijlen, dus ongeveer 450 K.M. Zij was in concessie gegeven aan Dom Duarte d' Albuquerque uit het beroemde, historische Portugeesche geslacht en werd in zijn iiaam beheerd door zijn bloedverwant Matthias d' Albuquerque als gouverneur. De hoofdstad Olinda was een belangrijke stad met verschillende Roomsch Katholieke kerken en 3 kloosters (tezamen 130 geestelijke personen). Behalve dezen woonden er 2000 Europeanen, waarvan velen in den wapenhandel geoefend waren of beroepsmilitair en een groot aantal welgestelde kooplieden. Van de stad liep tusschen de rivier de Bibiribe en de zee een smalle landtong, lang pl.m. 1 mijl, aan het einde waarvan op een verbreeding gelegen was het sterk bevolkte dorp Reciff, waar de goederen werden geladen en gelost. Een rif met verschillende bevaarbare openingen liep langs en op eenigen afstand van de kust; tusschen dit rif en de landtong vonden groote schepen een veilige ankerplaats. Olinda lag in het meest noordelijk gedeelte van de capitania. Verdere nederzettingen van de Portugeezen bevonden zich onder andere in het vlek Garassu, ten Noorden van Reciff, tegenover het eiland Itamaraca, te S. Antonio do Cabo nabij Kaap St. Augustijn, ongeveer 8 mijlen ten Zuiden van Reciff, te Porto Calvo op ongeveer 25, te Algoa del Nort op ongeveer 40 en te Algoa del Sul nog iets meer ten Zuiden van ReciffGa naar voetnoot*). Het landschap bevatte een groot aantal suikermolens. Jaarlijks voeren 80 à 90 met suiker volgeladen schepen naar Portugal. Ook zeer goede weiden voor vee werden vooral in het Zuiden aangetroffen. Het werd om zijn vruchtbaarheid genoemd het Paradijs van Brazilië. Als werkkrachten werden in hoofdzaak gebruikt negers; de inlandsche bevolking, hoewel bruikbaar als soldaat, was over het algemeen lui, werkschuw en drankzuchtig en daarom voor geregeld werk weinig geschikt. Behalve suiker bracht het land ook Brazilie-hout (waarvan verf werd gemalen), tabak, fijne houtsoorten, katoen voort, terwijl ook huiden en confituren tot de uitvoerproducten behoorden. Het bleek al dadelijk, dat men met de vermeestering van Olinda en de forten het pleit nog lang niet gewonnen had. De dappere d' Albuquerque was n.l. niet genegen zich aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen, maar week met een groot deel van de Portugeesche bevolking naar het binnenland uit, en begon, gesteund door duizenden Brazilianen een verwoeden krijg, waarbij hij zich verschanste in het z.g. Arrayal do Bon Jezus, en aan de onzen telkens groote verliezen toebracht. Een van de eerste zorgen van den tot gouverneur benoemden, door een ‘Politieken Raad’ bijgestanen, gouverneur Jhr. van Waerdenburgh, is dan ook geweest het bevorderen van de veiligheid door den aanleg van versterkingen en andere militaire maatregelen. Omdat Olinda met de beschikbare troepen niet te verdedigen was, werden tal van huizen afgebroken. Verder werd op de landtong ten Noorden van Reciff een nieuw fort gebouwd, dat naar het lid Mr. Johan de Bruijne, lid van den Politieken Raad, den naam van Fort De Bruijne kreeg. | |
[pagina 266]
| |
Van dit fort, waarvan de naam door de Portugeezen verbasterd is tot fort ‘Brum’, bestaan nog vele overblijfselen.Ga naar voetnoot*) Op het tegenover Reciff gelegen eiland Antonio Var, omspoeld door de rivieren de Bibiribe en de Capjuaribi werd een groot fort gebouwd met 5 bastions of punters, dat genoemd werd naar den Stadhouder Frederik Hendrik; bij de Portugeezen stond het bekend als het Forte das Cinco Pontas. Het bestaat nog, doch is verbouwd en ingericht voor kazerne. Die versterkingen zijn in later jaren nog belangrijk uitgebreid, door den bouw van een fort Ernestus, een gesloten linie van gebastionneerde fronten, die de beide forten op Antonio Var aan de landzijde met elkaar verbond, en door een dergelijke linie aan de zeezijde; door den aanleg van twee hoornwerken ten Zuiden van het fort Frederik Hendrik, voorts door den bouw in het water bij den overgang van de Bibiribi in de Capjuaribi van een fort met 3 bastions, het fort Waerdenburgh, naar den eersten gouverneur genoemd, ook bekend als Forte das Tres Pontas; van deze werken zijn, volgens ingewonnen inlichtingen, geen ruïns meer aanwezig. Daarentegen bestaan er nog wel overblijfselen van den sterken gebastioneerden vestingwal, die langs den geheelen omtrek van Reciff werd aangelegd.Ga naar voetnoot*) Jaren verliepen, gedurende welke de bezetting van Reciff en Antonio Var een hardnekkigen strijd had te voeren tegen de troepen te land en ter zee, van elders door de Spanjaarden en Portugeezen tegen hen in den strijd gezonden. Gelukkig kwamen van tijd tot tijd uit Nederland schepen en versche troepen om de geleden verliezen aan te vullen. Ook op zee hadden verwoede gevechten plaats tusschen de Nederlandsche
Reciff en Mauritsstad.
| |
[pagina 267]
| |
scheepsmacht en de Spaansche strijdkrachten. Op 30 September 1631 leed de admiraal Pater een nederlaag, maar eene, die roemrijker was dan menige overwinning
Voorzijde. Achterzijde.
Gedenkpenning betreffende de verovering van 's-Hertogenbosch, Wezel en Olinda de Pernambuco en van de Zilvervloot. tegen de vloot van d' Oquendo, den lateren man van Duins. Met zijn macht van 16, meest kleine, schepen had hij de Spaansche vloot van 17 galjoenen en 36, ten deele bewapende koopvaarders, vermetel aangetast. Door 10 van zijne kapiteins, wien bij het zien van de geweldige macht het hart in de schoenen was gezonken, lafhartig in den steek gelaten, had hij met 6 schepen den strijd moeten voeren. Tegen die overmacht was hij natuurlijk niet bestand; maar toch kostte het den vijand 2 galjoenen, die in den grond werden geschoten en één galjoen, dat genomen werd, en 250 gevangenen. Pater sneuvelde, terwijl zijn schip verbrandde; de verdere leiding berustte bij zijn wakkeren vice-admiraal Marten Thijssen, dien wij reeds in het artikel over Zweden hebben besproken, als den commandant van De Geers hulpvloot in 1644, en die later, geadeld als Anckarjhelm in Zweedschen krijgsdienst is overgegaan. F. DEKKER. (Wordt vervolgd.) |
|