tijdperken beschouwen. Niet zonder reden zijn zij er trotsch op, dat het hun na 30-jarigen, hardnekkigen strijd gelukt is den vreemden indringer van hunnen grond te verdrijven. Zij hebben daarmede getoond, dat, hoewel zij hun bloeitijd al achter den rug hadden, zij toch nog allesbehalve tot de ‘nations éteintes’ behoefden te worden gerekend.
Wat daarbij vooral treft, is dat de Braziliaansche geschiedschrijvers van den lateren tijd en ook ontwikkelde Brazilianen met zooveel waardeering spreken over dat Hollandsche, toch hun vijandige, bewind, en over den in menig opzicht goeden invloed door dat bewind uitgeoefend. Vooral van den gouverneurgeneraal Graaf Johan Maurits wordt herhaaldelijk met grooten lof en zelfs met groote sympathie gewag gemaakt. Hij wordt gerekend tot de groote mannen in de geschiedenis van het land.
Mr. W.J. van Balen haalt in zijn mooie studie ‘Het Nederlandsche Rijk in Brazilië’, in het Aprilnummer 1930 van het ‘Haagsche Maandblad’, verschillende voorbeelden daarvan aan.
Hij vertelt daarin o.a. van een Pernambucaan, dien hij had hooren zuchten: ‘och, was Graaf Maurits maar gebleven, of hadden we er nu nóg zoo een’; hij vermeldt de sympathieke wijze, waarop door den, van huis uit Oostenrijkschen, geschiedschrijver Brazilië, Adolf Varnhagen, later door keizer Dom Pedro in den adelstand verheven, in zijn ‘Historia das Lutas comos Hollandezes no Brazil’ (Geschiedenis van de worstelingen met de Hollanders in Brazilië) over de periode van Johan Maurits wordt geschreven, en dat nog wel tijdens den oorlog met Paraguay, toen het patriottisme in Brazilië hoog oplaaide; hij doet aanhalingen uit een boek van een anderen Braziliaanschen schrijver, M. Thomas Alves Nogueira, ‘O principe de Nassau, Conde Joao Mauricio, governador do Brasil Neerlandez’, in 1900 verschenen, waarin deze Maurits noemt ‘een der grootste staatslieden, die ooit op het politieke tooneel van ons land verschenen zijn’ en ergens anders weer ‘den held van Pernambuco’. In gelijken geest uit zich de schrijver Rocha Pombo, in een beknopte geschiedenis van zijn land ‘Historia do Brazil’ in 1920 uitgegeven, in de boekerij van het A.N.V. aanwezig, waarin hij den graaf schetst als ‘een van de edelste typen onder degenen, die in de geschiedenis der kolonisten van Amerika zijn opgetreden’.
Wel een bewijs voor de onpartijdige wijze, waarop die schrijvers hun werk hebben opgevat; maar ook een bewijs, dat er daar door die oude Hollanders heel wat is verricht, waarmede wij gerust voor den dag mogen komen!
Nog onlangs heb ik ook Prof. Vening Meinesz in een voordracht over de vermaarde reis van de K XVIII, hooren vertellen, hoe men tegen hem te Pernambuco, tijdens het bezoek van dien oorlogsbodem, met lof gesproken had over het Hollandsche bewind aldaar; vooral over den gouverneur Graaf Maurits.
Zoo vaak moeten wij Nederlanders van den vreemdeling leeren waardeering te hebben voor wat door onze eigen volksgenooten is tot stand gebracht! Kritiek is dikwijls zeer heilzaam, maar men kan ook al te kritisch zijn aangelegd! Dat geldt niet alleen voor ons, maar ook voor de Staten en voor de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie in den tijd van Maurits. Waren zij wat billijker en minder scherp geweest in hun kritiek op hun wijzen en trouwen dienaar, de geschiedenis der Nederlandsche kolonie in Brazilië zou misschien heel anders verloopen zijn!
* * *
In mijn artikelen over de Nederlanders in Zweden heb ik reeds het een en ander vermeld over het na een lange lijdensperiode in 1621 tot stand komen van de West-Indische Compagnie, als geesteskind van Willem Usselincx, maar hoe die maatschappij toen lang niet in alle opzichten beantwoordde aan hetgeen die beroemde idealist zich daarvan had voorgesteld.
Intusschen zij was dan toch eindelijk tot stand gekomen en het moet gezegd worden, dat zij vooral de eerste jaren Spanjaarden en Portugeezen in hunne Amerikaansche en West-Afrikaansche