Wat de tijdgenoot zeer zeker nimmer genoeg besefte, is thans in opgang: het begrip dat De Clercq als dichter van onzen ganschen stam de eerste onder allen is en wellicht in eeuwen niet zal worden overtroffen. Daarvan getuigde de groove opkomst van vele oude getrouwen, die hem goed gekend hebben en de talrijke schaar uit het opgroeiend jonge geslacht.
De plechtigheid werd geopend met twee coupletten van het Wilhelmus door een mannenzangkoor onder leiding van den heer C.M.M. Heymans uit Utrecht, gevolgd door ‘Bede’ van Jef van Hoof. Daarna schetste Prof. H. Burger uit Amsterdam, voorzitter van het comité, des dichters ontwikkelingsgang met strophen uit zijn gedichten: eerst zingend van huisgezin en de eenvoudigen te lande, dan strijder voor Vlaanderen en ten slotte ziener van Dietschland.
Hierop onthulde Mej. Elza de Clercq het gedenkteeken en dankte namens de nabestaanden allen die daartoe hadden medegewerkt voor die totstandkoming en de betoonde belangstelling.
Talrijke kransen en palmtakken van vereenigingen en bonden, w.o. een van het Hoofdbestuur namens het Algemeen Nederlandsch Verbond, werden neergelegd, waarna Dr. August Borms, eerevoorzitter van het comité, de ziel van De Clercq toesprak in gevoelvolle, doch mannelijke woorden. Hij dankte hem voor het gebrachte offer, dat het levend en komend geslacht zou huldigen met de daad, namens allen belovend in zijn Dietschen geest te zullen leven en zijn lichtend voorbeeld als strijder voor de volkszaak te volgen.
Toen zegde een dochter van Prof. Degroodt uit Antwerpen een gedicht van Gezelle en zong het koor, weldra begeleid door velen, die medezongen, den Vlaamschen Leeuw en tot slot werd aan allen, ook die buiten de spijlen van het kleine kerkhof de plechtigheid hadden moeten volgen, de gelegenheid gegeven in rondgang een laatsten groet te brengen.
Het was een dag van wijding, die niet uit de herinnering zal gaan.
v.E.