Neerlandia. Jaargang 40
(1936)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Toegangspoort van het Nederlandsche kerkhof te Paliakata. (Alex Rea Monumental remains of the Dutch East India Company).
| |
Voetspoor der VaderenNederlandsche invloed in het Buitenland in het verleden
| |
[pagina 177]
| |
grafsteen is merkwaardig, omdat daarop voorkomt een afbeelding van het fort ‘Geldria’, omringd door een gracht met lotussen enz.; aan den Westkant ziet men de huizen der burgers buiten den wal. (Zie afbeelding op blz. 179). In de ‘Monumental remains’ van Alex. Rea trof ik ook een afbeelding aan van een zerk op het graf van Vrouwe Petronella Jacoba Leembruggen, huisvrouwe van Nicolaas Tadama, een wel verre van sierlijk, maar zeer rijk behouwen steen. Ik acht het van belang van dezen grafsteen melding te maken, omdat de genoemde dame, die volgens het grafschrift te Colombo is geboren, vrij stellig tot de familie behoort van den heer H.U. Leembruggen, den voorlaatsten voorzitter van de ‘Dutch Burgher Union of Ceylon’, die enkele jaren geleden ons land heeft bezocht, om de
Grafsteen van Jacques Caulier op het Nederl. kerkhof te Paliakata.
(Alex Rea Monumental remains) blz. 176.
Grafsteen van Mevr. Tadema Leembruggen op het Nederl. kerkhof te Paliakata. (Alex Rea Monumental remains)
banden met het oude moederland te versterken. Te Sadras, op pl.m. 40 mijlen ten Zuiden van Madras is ook een nog in vrij goeden toestand verkeerend Nederlandsch kerkhof. Cotton vermeldt hier vijftien grafsteenen met Nederlandsche opschriften, en op het gouvernementskerkhof nog zes (de meeste hier van lateren tijd). Een van die grafsteenen is op blz. 178 afgebeeld. Ook te Matsjlipatnam is nog heel wat bewaard gebleven. Het Nederlandsche kerkhof ligt daar in de onmiddellijke nabijheid van het ‘Collector's Office’ en is omringd door een gemetselden muur. Vele grafsteenen verkeeren nog in vrij goeden staat; van een aantal zijn de opschriften echter gedeeltelijk vernield en daardoor onleesbaar geworden. Cotton heeft er 13 opgenomen, die nog goed leesbaar zijn; onder deze is er een, dek | |
[pagina 178]
| |
kende het graf van twee verloofden, Catharina van den Briel, overt. 3 Oct. 1678 en Johannes Kruijff, overt. 1 Jan. 1679, dat ik hier noem om het eigenaardige grafschrift. Het luidt als volgt: ‘Een vrijer en een maegd
bedeckt dees eene steen;
Haer beijder mening was
van twee te worden een,
Maar de overwrede Dood belette
het vergaren;
Eerst gaf den Briel het op,
en doe wierd Kruyff een lijk.
Haer lijven rotten hier,
maer in des hemels ryck
Zal God de zielen van de twee
gelieven paren’.
Grafsteen op het Nederlandsche kerkhof te Sadras. (Alex Rea Monumental remains) blz. 177.
In de vroegere raadskamer van de Nederlandsche factorij noemt hij den grafsteen van Christina Pit, overleden 20 September 1651, dochter van den bekenden Laurens Pit. Verder vermeldt hij nog die van Frederik Braun, overleden 19 April 1680, ook al weer met een eigenaardig grafschrift, luidende: ‘Den ongelukkigen en ouden Frederik
Rust onder dese Zarck en wordt
tot stof en slik.
Hij was een drollig man en vol van
snaakse kuren,
Hier in de wandeling geheten Vader Frits.
De dood ontsag hem niet,
maar nam een pijl seer spits
En ging zijn lijf in d' aard,
sijn siel naar boven stuuren’.
Op de oude paradeplaats te Matsjlipatnam ligt nog een grafsteen - misschien de oudste in geheel Indië - voor Jacob Dedel, overl. 29 Augustus 1624, in leven ‘Raet van India ende opperhooft te water en te lande over de Nederlantse E. Comp. deser Cust Coromandel’. Hij is de man geweest, die in 1621 aan het hoofd van de z.g. ‘Vloot van defensie’, dus oorlogsvloot, ten deele uit Engelsche schepen bestaande, naar Indië werd gezonden. (Zie 't April-nr., blz. 80).
Te Bimlipatnam, waar de meest Noordelijke factorij van Coromandel gevestigd is geweest, vermeldt Cotton 13 grafsteenen op het vroegere Nederlandsche kerkhof en nog 2 op het ‘Flagstaffcemetery’ aldaar. Een veel grooter aantal gave grafsteenen is te Negapatnam te vinden. Nabij de ‘Salt Factory’ worden er in de lijst 4 vermeld en op het ‘Karicop Cemetery’ 57. Eenige van die graven zijn groote grafkelders. In een daarvan rusten Catharina en Johanna Mossel, overleden de eerstgenoemde op 7 Juni 1738, als dochter, en de laatstgenoemde op 18 Juni 1743 als echtgenoote van Jacob Mossel, opperkoopman en secunde voor Coromandel en hoofdadministrateur te Negapatnam, later gouverneur-generaal van Ned.-Indië geworden als opvolger van Van Imhoff. Ten slotte worden in de lijst, wat Coromandel betreft, nog eenige grafsteenen vermeld te Porto Novo en te | |
[pagina 179]
| |
Toeticorijn, in het Zuidelijk deel van Madoera, tegenover Ceilon; de meeste van betrekkelijk jongen datum, n.l. uit het begin der 19de eeuw. Aan de Westkust worden uit den aard der zaak de meeste grafsteenen te Koetsjin aangetroffen. Alleen in de Sint Franciscuskerk aldaar, beschrijft Cotton er 19. Onder deze is er een voor Balthasar de Meter, overleden 18 Maart 1666, een van de eerste predikanten te Koetsjin; voor Isäac van Dielen, overl. 25 December 1693 ‘Commandeur en opperbevelhebber van de Custe van Malabaar, Canara en Wingoerla’; voor de echtgenoote van Jacob de Jong, die van 1724 tot 1731 gouverneur van Koetsjin is geweest; voor Gustaaf Willem Stein van Gollenese, overleden 30 Maart 1739, zoon van Julius Valentyn Stein van Gollenese, die van 1735 tot 1743 gouverneur van Koetsjin is geweest en daarna van Ceilon, waar zijn naam te lezen staat op den gevel der Wolvendaalskerk te Colombo; voor Abraham Cornelis de la Haye, 5 October 1752 (van 1750-1751 gouverneur van Koetsjin). Op het Nederlandsche kerkhof te Koetsjin vond Cotton 8 grafsteenen. Waarschijnlijk zijn er wel meer, doch de namen zijn onleesbaar geworden. Voorts komen in de lijst nog enkele grafsteenen elders voor, als te Kananoor op den wal van het fort S. Angelo, voor de echtgenoote en de twee kinderen van Godfried Weijerman, die van 1761 tot 1764 gouverneur was in Koetsjin; en te Tangasseri, een klein Britsch gebied aan de kust, op twee mijlen van Kailong, het graf van den in 1779 daar overleden Nederlandschen commandant van het fort S. Thomas, oorspronkelijk een bezitting der Franschen, die hun door Van Goens in 1674 ontnomen werd. Talrijk zijn ook de nog bestaande graven in Noordelijk Voor-Indië. Van den oud-Hollandschen eenvoud is daar weinig te bespeuren. Vele van die grafmonumenten zijn kleine tempels of paleizen, alle in Moorschen stijl. Het was een wedijver met de prachtlievende keizers van Hindoestan en hunne vazallen, in het tentoonspreiden van pracht en praal, dien de Nederlanders en Engelschen, zelfs nog na den dood voortzetten, om indruk te maken op de Indische bevolking, en om aan hun eigen ijdelheid te voldoen! De Compagnie was er goed voor dat alles te betalen! De meeste van die graven zijn uit de 18de eeuw; de oudere zijn verdwenen. Het is een heel verschil, wanneer men de eenvoudige grafzerken elders van die krachtige mannen uit het heldentijdperk der Compagnie vergelijkt met de trotsche mausoleums, obelisken en grafhuizen, die voor zoovele onbeduidendheden in haar tijdperk van verval zijn opgericht. Dat de opschriften van vele door den tand des tijds of door vernielzucht zijn verdwenen, en men niet meer weet, wier stoffelijk overschot zij dekken, is geen groot verlies. Wat Benggala betreft zijn nog een groot aantal Nederlandsche graven aanwezig te Zjinsoera, te Dakka, te Koringa, te Kasima-bazaar en Moersjedebad, ver in het binnenland. F. DEKKER (Slot volgt.)
Grafsteen van Abraham Mendis op het Nederl. kerkhof te Paliakata.
(Alex Rea Monumental remains) zie blz. 177. |
|