De staatkundige geschiedenis, het religieuze leven, de economische omstandigheden zijn voor onze stamverwanten in menig opzicht heel anders geweest dan voor ons. En dat geldt tot op den huldigen dag.
Daardoor zijn we van elkander vervreemd. En het proces der vervreemding gaat altijd door. Broeders en zusters, die elkaar in 25 of 30 jaar niet gezien hebben, zijn bijna vreemden geworden.
Maar - en dat is het merkwaardige - indien zij elkaar weer enkele malen hebben ontmoet, dan herleeft de macht van het verleden, dan wordt de band des bloeds weer aangetrokken, dan blijkt het toch weer, dat ze niet zoo vreemd tegenover elkander staan, als ze aanvankelijk, dachten.
En zoo is het ook met onze stamverwanten buiten onze grenzen.
Daarom rust op ons de plicht pogingen in het werk te stellen hen weer te leeren kennen, aanraking met hen te zoeken en te onderhouden. Voor zoover dat mogelijk is moet dat proces der vervreemding worden gestuit en moet er toenadering komen.
Indien nu bij onze stamverwanten dat zelfde gevoelen bestaat, zeker, dan kan dat contact op allerlei manier tot stand worden gebracht, maar dan is er toch zonder twijfel plaats voor een Alg. Ned. Verbond.
Welnu, het is gebleken, dat bij onze stamverwanten inderdaad de behoefte aan dit alles werd en wordt gevonden. Vandaar, dat het Alg. Ned. Verbond uit verschillende groepen bestaat: de groep Nederland, Ned. Antillen, Ned. Indië, Suriname en Vlaanderen.
Reeds op 26 Mei 1923 kon door Dr. J. Th. de Visser, destijds Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, te Dordrecht het vijf en twintigjarig bestaan van het Alg. Ned. Verbond worden herdacht.
Het komt er nu maar op aan, dat èn in het eigen vaderland èn daarbuiten de aangevangen arbeid met toewijding wordt voortgezet en in de goede banen wordt geleid.
Vele mannen van naam hebben zich in het verleden aan deze zaak gegeven. Ik noem, voor wat ons land betreft, slechts de namen van Kiewiet de Jonge, Kern en Van der Vlugt.
Maar, gelijk ik in de aanvang zeide: De taak is niet gemakkelijk. Zij eischt een groote mate van volharding en tact.
Vele Nederlanders vragen, alvorens zich voor een zaak te geven, eerst: Wat is voor mij het praktisch nut, het aanwijsbaar voordeel?
En zij zijn er niet tevreden mede, als Ge dan antwoordt, dat het Alg. Ned. Verbond boeken verspreidt naar Noord Amerika en Vlaanderen, dat zeemanshuizen in het buitenland worden gesteund, dat Nederlandsche leergangen in Duitschland en elders worden bevorderd en dat met goed gevolg pogingen worden aangewend om Zuid-Afrikaansche studenten naar Nederlandsche Universiteiten te trekken.
Vóór alles is noodig dat onverdroten door woord en beeld en geschrift gewezen wordt op de beteekenis en de positie van den Nederlandschen stam, daarbij altijd weer uitgaande van dat deel, dat in het eigen land woont.
Deze waarheid moet er in gehamerd worden:
Onze Nederlandsche natie kan zich met Gods hulp slechts handhaven, als zij zich zelf blijft.
Als het aankomt op ontplooiing van materieele kracht, op sterkte van wapenen, op macht en getal, dan behooren wij tot de kleinen. Daarin kunnen wij met de grooten dezer aarde niet wedijveren.
Maar gelukkig is dat niet alles, wat de positie van een volk bepaalt. Als dat het eenige was, dan waren we reeds lang vergaan.
Maar zeg het en herhaal het, schrijf het in proza en poëzie, teeken het in beeld en film:
Wij zijn een zelfstandig volk, met een eigen taal, zeden en gewoonten, wij hebben een geschiedenis, die voor de verovering der heerlijkste goederen van West-Europa en Amerika van beheerschenden invloed is geweest; wij besturen een rijk van meer dan 60 millioen zielen, en wij doen dat - ondanks alle gebrek - niet zonder eere; wij, verheugen ons in het