Voetspoor der Vaderen
Nederlandsche invloed in het buitenland in het verleden
XXXVII.
Tijdens de beschreven blokkades hebben onze landgenooten veel gerief ondervonden van een kleine factorij, die zij te Wingoerla, iets ten Noorden van Goa hadden gekregen. Weliswaar is de handel daar nooit van groote beteekenis geweest; maar als ververschingsplaats voor de schepen en als vast punt om Goa en de Westkust in het oog te houden, was Wingoerla van groot belang. De inrichting blijkt uit de teekening, ontleend aan het meergenoemde boek van Dr. J. Aalbers. Bij vergelijking met de afbeelding van de factorij te Socrate, valt in het oog, dat de factorij slechts weinig pakhuisruimte bevatte.
De handel te Soerate en op Perzië en de Roode Zee, welke reeds onder het bewind van Van den Broecke, die tot 1628 commandeur bleef, in goede banen was geleid, ontwikkelde zich inmiddels hoe langer hoe meer, dank zij ook het af en toe krachtig optreden tegen de Moorsche overheden, wanneer zij te lastig waren. De compagnieschepen voerden te Soerate kruidnagelen, foelie, noten, koper en tin in en men kocht daar allerlei kleeden, dekens, garens, indigo, drogerijen, salpeter, ruwe diamant, zeep en granen. De koffieplant werd uit Moka naar Indië overgebracht.
De Engelschen, die in de eerste, jaren een grooten voorsprong op ons gehad hadden, verloren gestadig meer terrein en werden langzamerhand door onze Compagnie overvleugeld. Zij hebben toen een heel verstandigen zet gedaan en
Rijcklof van Goens.
kans gezien door vriendschappelijk overleg van de Portugeezen het eilandje Bombaya (Bombay) in bezit te krijgen, dat zij tot een onneembare basis voor hunne oorlogsvloot en voor hunnen handel hebben gemaakt. Voorloopig zouden wij daarvan echter nog niet veel last ondervinden; tot een heel eind in de 18de eeuw is onze Compagnie zoowel den Aziatische vorsten, als den Engelschen en Franschen nog de baas gebleven. Eerst tegen het midden dier eeuw is, als elders, de lijdensperiode voor haar aangebroken.
Teneinde de zaken op staatkundig- en handelsgebied nader te regelen, tevens met opdracht een onderzoek in te stellen naar onregelmatigheden in de administratie op de kantoren der Compagnie, werd in de jaren 1653-'54 het lid van den Raad van Indië Rijcklof van Goens, als Commissaris naar ‘de West’ gezonden. Bij dat onderzoek vond hij heel wat op te knappen. Gedurende zijn tocht had hij verder het geluk aan de Portugeesche zeemacht een paar geduchte klappen toe te brengen en gelegenheid zich van den toestand op een groot gedeelte van de