gestaan met het naburige Vlaanderen; steden als Antwerpen en Gent kan men ook in de avonduren nog bereiken (als een bezoek aan Middelburg, de hoofdstad van eigen provincie, voor een groot deel van Zeeuwsch-Vlaanderen onmogelijk is); de Belgische badplaatsen liggen vlakbij, maar naar Vlissingen of Domburg (in eigen gewest gelegen!) kan men zich lang niet zoo gemakkelijk verplaatsen, terwijl men dan in zijn terugtocht ook veel meer gebonden is door de vertrekuren der bootdiensten.
Met deze feiten voor oogen ligt het voor de hand, dat een groot deel der Zeeuwsch-Vlaamsche bevolking, behalve door andere oorzaken, ook door deze gemakkelijke verbindingen zijn reis liever naar het zuiden, dan naar het noorden maakt.
Een reisbelasting, in welken vorm dan ook, zal derhalve voor Zeeuwsch-Vlaanderen een mate van last en ongerief brengen, waarvan men elders in den lande, ver van de grenzen, zich onmogelijk een voorstelling maken kan. Zij zal een aanslag te meer zijn op de bewegingsvrijheid van de bevolking, bewegingsvrijheid die men naar allen kant inperken wil.
In Zeeuwsch-Vlaanderen draagt de reis naar België allerminst het karakter van een vacantie-uitstapje; allerlei factoren werken daar immers samen om een reis naar het naburige België te maken tot iets even gewoons als de reis van Rotterdam naar Den Haag voor iemand in het centrum des lands. Men moet, geheel uit noodzaak, in Zeeuwsch-Vlaanderen talooze malen de grens passeeren; men denke eens aan de vele gevallen van opneming in een ziekenhuis te Brugge of te Gent, aan doktersbezoek, enz.
De invoering van een reisbelasting zal het aan den Zeeuwsch-Vlaming duidelijk maken dat zijn landje ook naar de zuidzijde een grens ontmoet, die hem bij het overschrijden een offer vraagt, hetzij aan tijd, hetzij aan geld, hetzij aan beide. Veel bewegingsvrijheid wordt hem niet gelaten, noch naar de zijde van het noorden, noch naar den kant van het zuiden; zijn afzondering dreigt volkomen te worden.
Wij weten zeer wel, dat een nauwe aanraking met het beste, dat Vlaanderen bezit voor állen van den Dietschen stam een groote beteekenis heeft. Voor de winst naar die zijde, als gevolg van de ligging dezer streek, zijn wij dan ook alleszins dankbaar. Maar waar ten zuiden van de staatsgrens zooveel wezensvreemde elementen zijn binnengedrongen, blijft voor de gaafheid van Zeeuwsch-Vlaanderen als zuiver Dietsch domein een gemakkelijke en veelvuldige aanraking met het Noorden, dus met eigen land, van de allergrootste beteekenis, al willen wij een vrij verkeer met Vlaanderen in geen geval missen.
Gaat Nederland dit deel des lands volkomen isoleeren? Het heeft er veel van, dat de gevaren in die richting met den dag toenemen. Van daadwerkelijke hulp, waardoor de band tusschen Zeeuwsch-Vlaanderen en overig Nederland zoo hecht mogelijk wordt en de bevolking van dit gebied merkt dat er iets gedáán wordt, iets gedaan wordt in het belang van ‘Staats-Vlaanderen’, van zoodanige hulp blijft Zeeuwsch-Vlaanderen nog bij voortduring verstoken.
Zal het zoo blijven?
Febr. 1936.
A.L.
Naschrift.
In de ‘Middelburgsche Courant’ werd in een hoofdartikel eveneens de aandacht gevraagd voor deze bedreiging, zulks in verband met hetgeen op een vergadering van Burgemeesters, Secretarissen en Ontvangers in Zeeuwsch-Vlaanderen (westelijk deel) ter sprake kwam. Daar gingen stemmen op om door krachtige actie te bereiken:
a. vrijstelling van reisbelasting voor de geheele bevolking van Zeeuwsch-Vlaanderen;
b. kosteloos vervoer over alle Zeeuwsche stroomen, waardoor de rechten der Zeeuwen zullen gelijk-geschakeld zijn met de rechten van de niet-Zeeuwsche Nederlanders.
In het ‘Algemeen Handelsblad’ van 7 Maart wordt onder het opschrift ‘De reisbelasting beteekent een buiten alle verhouding zwaren druk voor dit grens-