De Utrechtsche Jaarbeurs
Ofschoon reeds 34 Nederlandsche Jaarbeurzen achter ons liggen, past een enkele opmerking over die van Maart 1.1. Herhaaldelijk is in dezen tijd van inzinking gedacht, dat het ergste geleden was en telkens kwam nieuwe teleurstelling. Toch gaven onze handel en nijverheid de hoop niet op. Men sterkte zich aan het voorbeeld der Vaderen; aan J.P. Coens kloeke woorden bovenal. In welhaast elke vergadering, waar de moeilijkheden ter sprake komen, verneemt men bemoedigende taal. Minister Oud herinnerde in een bijeenkomst in de Industrieele Club te Amsterdam aan vroegere benarde tijden en aan het herstel, den bloei, die daarop zijn gevolgd. Met groote verscheidenheid van middelen trachten tal van bedrijven - de groote scheepsbouwondernemingen bijv., onlangs door oprichting van een ‘Maatschappij voor scheepsbouwbelangen’ - uit den druk te komen. Op de Jaarbeurs zijn wij getroffen door de onverminderde bedrijvigheid. Het overgroote deel der deelnemers is de Beurs trouw gebleven, al zullen in de meeste gevallen in de laatste jaren de kosten wel niet zijn goedgemaakt. Het Jaarbeursbestuur van zijn kant durft een nieuwe afdeeling voor landbouw inrichten en deelneming aan de Jaarbeurs van Palestina voorbereiden. En dat, terwijl het bestuur nog weinig licht voor de naaste toekomst ziet. ‘Het economisch denken is zich in gunstige richting gaan bewegen’, op dat zwakke schijnsel achter de wolken stevent men met vertrouwen af. Een en ander lijkt ons kenschetsend voor den moed, die handelaars en nijveren, ondanks alles, bezielt en die te meer waardeering verdient, omdat op spoedige belooning niet kan worden gerekend. De toekomst zal de vruchten brengen van hun arbeid. Aan het vaderland moet deze geestkracht op den duur ten goede komen en een ieder spoort zij tot navolging aan.
CR.