Neerlandia. Jaargang 40
(1936)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingVorming en Ontvoogding van de Unie van Zuid-Afrika, Utrechts proefschrift van H. Edelman; N.V. Kramers en Zn., Rotterdam; 1935.Langzamerhand vormt het aantal studiën en standaardwerken over de evolutie van Britse gebieden in Zuid-Afrika van kroonkolonie tot vrijgewest binnen het Britse Gemenebest van Natiën een indrukwekkende rij. Onder Britse geleerden zijn ons uit de laatste tien, twaalf jaren dertien schrijvers hierover bekend: Baker, Cana, Egerton, Hall, Hughes, Nathan, Newton, Palmer, Pollard, Porritt, Keith, Wheare en Williams; van Afrikaanse zijde vijf: Brooks, Eybers, Gey van Pittius, Verloren van Themaat en Vorster; van Nederlandse kant acht: Asbeek, Barnouw, Braak, Colenbrander, Edelman, Leyds, Verzijl en Van Winter; van Duitse kant veertien: Alport, Burgard, Cohn, Dürr, Elsholz, Goldstein, Hatschek, Heck, Hertzog, Hoops, Kempe, Koellreutter, Klärner en Krantzkopf, en uit de Franse hoek vijf: Buchet, le Conte, Couve de Murville, Girard en Pensa; zodat de staatkundige status van de Unie van Zuid-Afrika historisch en staatsrechtelijk onder sterk zoeklicht algemeen verduidelijkt is. Dit is ook nauwelijks te verwonderen! Het betreft hier een proefneming op grote schaal met gans nieuwe staatsrechtelijke verhoudingen, welker consequenties zeer verschillend getrokken worden. Zo is het wel opmerkelijk, dat in het tegenwoordige Unieministerie de leden nagenoeg in gelijk aantal lijnrecht tegengestelde opinies voorstaan over de vraag of Zuid-Afrika het recht van neutraliteit zal bezitten of ipso facto in oorlogstoestand geraakt, ingeval Groot-Brittannië in een oorlog gewikkeld wordt. Waar de naast betrokkenen in een beslissing van levensbelang er zo voor staan, is het de buitenstaander te vergeven, indien de feitelijke toestand hem nog niet kristalhelder is. Zekere Oxfordse orakels handhaven nog steeds het behoudend Britse standpunt en bewijzen hand- en spandiensten aan een verouderd imperialisme. Deze hogepriesters van een verstorven cultus zijn pathetisch in hun machteloosheid. Des te meer valt in het onderhavige boek de onpartijdigheid op, waarmede de schrijver de bronnen letterlijk en zonder commentaar aanhaalt om daaruit voor de hand liggende conclusies te trekken. In zijn studieveld vallen ook de andere vrijgewesten en hij toont met de stukken aan, dat vraagstukken, die gedurende de laatste dertig jaren in Zuid-Afrika opdoken, zoals vrijhandel, verdediging, neutraliteit, deelbaarheid der kroon en andere, veel vroeger reeds aan de orde gesteld zijn, bijv. in Canada reeds in 1859 (bl. 101) en in Australië in 1870 (bl. 96), zodat verwondering en verontwaardiging in de Britse pers van Engeland en Zuid-Afrika over het opdoemen er van in de Unie slechts voorgewend kan zijn of ontsproten aan ontstellende onkunde van eigen koloniale geschiedenis. Canada blijkt trouwens steeds voorop te gaan in het veroveren en veilig stellen van constitutionele rechten. Van stap tot stap verklaart de schrijver de vrijwording of ontvoogding der Britse kolonies tot soevereine onafhankelijkheid; hij doet dit historisch en staatsrechtelijk, en het stemt tot dankbaarheid, dat hij dit laatste ook voor de leek verstaanbaar doet. Uit de tijd, toen kolonies nog rechtloos waren, haalt de schrijver aan, hoe dit voor Engeland een vrijbrief was om zelfs ook verdragen met vrije Staten, zoals de oudste Boerenrepublieken, schaamteloos te schenden, bijv. de Zandrivierconventie van 1852 en de Bloemfonteinse Conventie van 1854. In 1852 had Disraeli reeds geklaagd: ‘Met 'n paar jaar zullen al die ellendige kolonies onafhankelijk zijn, nu reeds zijn ze een molensteen aan onze hals!’ En Sir George Grey huldigde als beginsel van koloniale politiek: kolonies moeten functionneren ten bate van het Rijk. Is het dan te verwonderen, dat de koloniën zich haar eigen economische waarde harenthalve bewust werden? Van Engelse kant heeft men toen bijna een eeuw getast en gezocht naar een organisatie om de ontwikkelende overzeese nationaliteiten te ontzien en toch de stoffelijke voor- | |
[pagina 67]
| |
delen naar Londen te spuien, steeds met de gewone Engelse schijnheiligheid van zelf als bloedend slachtoffer op 't altaar te verteren van liefde voor de kolonies. De logica der feiten vormt het boeiend thema van dit boek. Tegen wil en dank moest Engeland de rechten op zelfbestuur van zijn overzeese gebieden erkennen. Tussen 1860 en 1870 riep het, om de kosten, zijn bezettingstroepen terug en droeg de verdediging over aan het plaatselijk gezag; hief het, hoewel node, de fiscale eenheid van het Rijk op, - niet voor niet bepleitte Australië reeds lang voor de Anglo-Boerenoorlog neutraliteit tegenover het buitenland als eerste stap tot afscheiding! Toen koloniaal bestuur van Engeland uit kostbaar en niet gewild bleek, wendden de Tories in Engeland het over een andere boeg, zij gingen de gevoelssnaar tokkelen. Disraeli bepleitte imperiale tarieven om het ‘moeder’ land veilig te stellen. Alsof dat moederland zich niet immer stiefmoeder had betoond! Het streven naar imperiale federatie uit ongeveer 1880 liet Engeland al spoedig varen, toen de koloniën toonden te beseffen, dat in elk verbond twee delen begrepen zijn! Mocht elders het moederschap en de bloedbanden gelden, in Zuid-Afrika zeker niet. De enige band des bloeds, die er bestond, lag op het slagveld der helden en in de concentratiekampen met hun ruim 26.000 graven van vrouwen en kinderen. Maar de misdaad aan de Boerenrepublieken begaan werd al spoedig achterhaald door de Nemesis der historie. De Vrede van Vereniging (1902) was het begin van een proces van aftakeling voor het Britse Rijk: moreel stond het schuldig voor de wereldrechtbank, militair zou het met geweld niet meer ten landroof van blanken kunnen optreden, politiek echter was het slim genoeg elk uittrekken van klauwen en slagtanden voor te stellen als vrijwillige zelfopoffering. De slagen vielen hard en dicht op elkaar! Zuid-Afrika, in samenwerking met Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland en Newfoundland, doorliep in snelle groei de stadiën van kroonkolonie, zelfbestuur en vrijgewest om in 1931 bij het Statuut van Westminster met deze andere ‘dominiums’ de status van soevereine verantwoordelijkheid op papier te verwerven; deze zichzelf besturende rechtsgemeenschappen werden door Groot-Brittannië erkend als met haar gelijk in status en in geen enkel opzicht onderworpen aan anderen in binnen- of buitenlandse aangelegenheden, doch verenigd in gemeenschappelijke trouw aan de Britse kroon als leden van het Britse Gemenebest van Natiën. Objectief en nuchter wetenschappelijk, als geschoold jurist, tekent Dr Edelman dit boeiend verloop. De voortschrijding heeft hij nauwkeurig geregistreerd; hetgeen hem niet moeielijk viel, daar hoogst bekwame Afrikaner staatslieden, geleerd door een eeuw van onrecht, er op aandrongen, dat de nieuwe veroveringen, zorgvuldig geformuleerd, zwart op wit geboekstaafd werden in het Statuut van Westminster. Toch konden zij niet beletten, dat de oude rotten der Britse diplomatie degelijk toezagen, dat in dat handvest der ontvoogding de rechten der autonome vrijgewesten onlosmakelijk saamgeweven werden met hun plicht te blijven binnen het verband van het Gemenebest; waaruit alleen een revolutie, zij het een onbloedige, ze verlossen kan. Het Britse Rijk bestaat inmiddels niet meer, hoewel toonaangevende Nederlandse dagbladen die onjuiste naam nog plaatsen boven hun kolom gemengd nieuws uit Engelssprekende landen. ‘Brits Rijk’ dekt alleen nog het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met de daaraan onderhorige koloniën en protectoraten. Wel bestaat er geen Brits Gemenebest van Natiën, samengesteld uit dit Britse Kijk plus de bovengenoemde vrijgewesten. Vermeldenswaard uit het boek komen ons ook voor de juiste blik, die Edelman heeft op Rhodes (bl. 40 seq.) en zijn opmerking, dat in de Wereldoorlog niet Engeland de kolonies verdedigd heeft, maar dat deze de Britse overwinning voor Engeland bevochten hebben. Ten slotte nog enkele opmerkingen over de taal van het boek, want bij Zuidafrikaanse aangelegenheden ontbreekt de taal nooit! Dat er op bl. 15 staat: Deze opgave bleek te zwaar, is een germanisme, dat we om zijn zeldzaamheid graag vergeven. Had de schrijver i.p.v. consul de carrière en action commune, beroepsconsul en gemeenschappelijk optreden gebruikt, dan was het voor Nederlanders en Afrikaners geen zier minder duidelijk geweest. Ernstiger lijkt ons het onnodig vele Engels, waarmee de schrijver zijn lezers, vooral de Afrikaners, ergert. Aliwal - North is even dwaas als Amsterdam - South zou wezen; self-government komt meer dan 20 maal voor, hoewel Nederlandskundigen het niet duidelijker vinden dan het 7 keer voorkomende zelfbestuur. Waarom de schrijver de in 1882 gestichte Boerenrepubliek Gosen op zijn Engels Goshen noemt, weet hij vermoedelijk zelf alleen. Customs Union, vaal drifts, Britisch (sic) South African Company (sic) (bl. 41) naast Britsch Zuid-Afrika Cympagnie (bl. 42), economic federation, customs, railways, Home parliament, Privy Council, British sub- | |
[pagina 68]
| |
ject, judicial committee, responsible government, local forces zijn toch nog wel vertaalbaar? Het boek is immers veel te goed om in Zuid-Afrika medelijden of lachlust op te wekken? Zuiver taalgebruik is daar een eis voor beschaafde mensen. Als Anglicisme is ook ‘Boerenoorlog’ te wraken. Boer war is prachtig Engels; zoals wij op school van de Engelse oorlogen geleerd hebben, moesten de Afrikaners ook van de Engelse oorlog(en) spreken. Waar men in Nederland spreekt over de Frans-Duitse oorlog, de Russisch-Japanse enz., doet een Nederlander het veiligst te spreken over de Anglo-Boeren-oorlog. Vindt hij dit te stijf of te geleerd, hij volge het Afrikaanse spraakgebruik: eerste of tweede Vrijheidsoorlog. Gaarne hadden we vermeld gezien, dat het niet uitnodigen van de Zuidafrikaanse Republiek tot de Eerste Haagse Vredesconferentie te wijten was aan Britse kuiperij; ook dat de geslaagde schoolstrijd in Transvaal na de Tweede Vrijheidsoorlog grotendeels te danken was aan de geldelijke en persoonlijke hulp van Nederland. Op bl. 51 staat: strenge bepalingen tegen de naturellen. De Republieken hebben nooit tegen, wel aangaande de naturellen bepaald. Dat we zout leggen op kleine slakken, wier identiteit misschien niet eens voor alle zoölogen vaststaat, moge bewijzen de ernst en aandacht, waarmede wij deze belangrijke studie doorgewerkt hebben. We wensen de schrijver en uitgever een ruim debiet in Nederland en Zuid-Afrika en overal waar Nederlandse degelijkheid gewaardeerd wordt. Den Haag, Januari 1936. G. BESSELAAR. |
|