is in drie groote groepen te onderscheiden: het Compagnies zilver, het inheemsche zilverwerk en het moderne Hollandsche zilver.
Om het kunsthistorisch verband wil ik mij hier bepalen tot het z.g. compagnieszilver, waarmede ik dan tevens binnen het kader van dit tijdschrift blijf, zonder dat daarmede uiteraard gezegd wil zijn, dat m.n. het inheemsche zilverwerk niet zeer de aandacht zou verdienen. Die aandacht is het waard om tweeërlei redenen; ten eerste om de kunsthistorische waarde er van, en dan doel ik op het oude inheemsche zilverwerk; ten tweede om wat ik zou willen noemen den modernen inslag, welke het inheemsche zilverwerk verkrijgt. Iets dergelijks vindt men, in sterke mate, ook bij het Balineesche houtsnijwerk, door inheemsche kunstnijveren, die blijkbaar Westerschen invloed hebben ondergaan, daardoor komend tot een eigen stijl.
Wat het inheemsche zilverwerk betreft, ontleen ik een en ander aan een inleidend artikel in den catalogus. Dank zij het vrijwel erfelijke zilversmidsberoep onder de Javanen in de Vorstenlanden - zij wonen practisch nog allen te samen in het dorpje Kotta Gedeh - is deze ambachtskunst gelukkig behouden gebleven. Maar het leven begint andere vormen te eischen, andere voorwerpen dan de traditioneele; daarmede nu wil men rekening houden; ook en vooral bij de opleiding van den Djogjaschen zilversmid. Ook de min of meer belangrijke centra van zilversmeedkunst, die men elders in Indië vindt, vermeld ik slechts terloops.
Een praktisch gevolg van deze tentoonstelling was al dadelijk, dat men gelegenheid kreeg om tot eenige documentatie over te gaan. Van de stukken op de tentoonstelling aanwezig zijn n.l. de meesterteekens opgenomen en - zij het dan ook vragenderwijs - in verband gebracht met namen van goud- en zilversmeden in het bekende werk ‘Oud-Batavia’ van dr. De Haan vermeld, tevens met die, welke in de fiches-collectie van 's Landsarchief zijn opgenomen.
Er was een inzending van den Gouverneur-Generaal, bestaande uit bloembakken, coupes en schalen voor een dinertafel, vervaardigd in Kota Gedeh; er waren inzendingen van de Algemeene Rekenkamer, van het Hooggerechtshof, van den Raad van Justitie, van de Provincie West-Java, van verschillende kerken enz. en van vele particulieren.
* * *
Ter opsiering van mijn beschouwing voeg ik er een paar afbeeldingen bij.
Op de kleinste ziet men een verguld zilveren doopbekken, met, er voor, het deksel; beide uit de hand gesmeed en met gedreven en gegraveerd ornament. Aan weerszijden van een zeer kunstig uitgevoerde wapengravure in het midden van het deksel (bovenzijde) staat het volgende inschrift: ‘Ter gedagtenisse Van D Heer Laurens Coortzen Tweede Oppercoopman dezes Casteels Batavia anno 1749’.
Het werd ‘Gemaakt door den keurmeester Elias Albertus Meiszner tot Batavia Anno 1749’.
Op de groote foto (blz. 38) ziet men een zilveren ‘schenkpiring’; deze heeft een breeden, gedreven rand en geen gegraveerd middenstuk met zinnebeeldige voorstelling. Het onderschrift luidt: ‘Ter
gedagtenisse Van Cornelis Chastelein Ordinaris Raad van Nederlands India gebooren tot Amsterdam den 10 August. Ao 1657. Overleden tot Batavia den