Neerlandia. Jaargang 40
(1936)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen ErasmushuisHet is niet slechts Rotterdam, de geboorteplaats van Erasmus, of Bazel, de stad, waar hij overleed, die de herinneringaan hem tot in lengte van dagen zullen bewaren. John Colet, een der geleerdste mannen van zijn tijd, schreef reeds in 1516: de naam van Erasmus zal nooit worden vergeten. Hij was, wat men tegenwoordig, maar in anderen zin zou noemen een ‘globetrotter’, die dan hier dan daar zijn tenten opsloeg, maar nooit een vaste betrekking had. Hij volgt de lessen aan de Universiteit van Parijs, is mentor van den zoon van Jacobus IV, Koning van Schotland, neemt de kinderen van den lijfarts van Hendrik VII onder zijn hoede, studeert met groot succes te Turijn, is God- en taalgeleerde, humanist, moralist, heeft overal zijn vrienden, Paus Adriaan, Morus, Holbein, Dürer, Quintyn MetsysGa naar voetnoot1), en is ook hoveling. Want hij spreekt in | |
[pagina 37]
| |
Januari 1504, in een schitterende vergadering, zijn lofrede uit op Philips de Schoone. Maar overal waar hij verbleef, las hij, werkte hij, onderwees hij en schreef hij, zooals Victorien Sardou dit zoo mooi in zijn ‘Les Colloques d'Erasme’, in de Revue des deux Mondes van 1924, heeft aangetoond. Het liefst vertoefde en werkte hij te Anderlecht in het huis van zijn vriend den Kanunnik Pieter Wigmans, in 1515 gebouwd; in 1932 werddit huis tot gemeentemuseum verheven, zooals een bronzen plaat in den buitengevel van 't ‘Erasmushuis’, aanduidt. Hij hield bovenal van Brabant, en nog kort voor zijn dood, op 28 Juni 1536, schreef hij aan zijn vriend Conrad Goclenius, professor te Leuven: ‘Och, lag Brabant maar dichter bij!’ En toch, in 1502, had de Magistraat aldaar hem een hoogleeraarszetel aangeboden, maar hij had geweigerd, omdat hij dan te veel Vlaamsch om zich heen zou hoortin spreken, en de zuiverheid van zijn taal, het Latijn, daaronder zots kunnen lijden. Meer typische bijzonderheden over hem geeft Professor Roersch te Gent in zijn mooie werkje ‘Erasme’. Het is voor ons, Nederlanders, een lust om in dit Erasmushuis een wijle te vertoeven. Ofschoon het Gemeentemuseum ook vertrekken met herinneringen, kostbaarheden en schilderijen uit andere tijdperken dan de 16e eeuw bevat, is toch de kamer, waar Erasmus herhaaldelijk heeft gewerkt, en die nog in ouden staat is, het voornaamste en zeker het belangrijkste vertrek van het gebouw, met zijn velerlei herinneringen aan hem, oude meubelen, eerste drukken van zijn werken, gedenkpenningen; afbeeldingen van hem, door Holbein, Dürer en anderen, en conterfeitsels van tijdgenooten; de geheele sfeer van de 16e eeuw hangt er. Bij mijn bezoek zag ik een prachtige Hieronymus Bosch: een aanbidding der Wijzen en der Herders, die toebehoort aan de Kerk van de H.H. Petrus en Guido te Anderlecht, en een doorwerkte waterverfteekening ‘Vleermuizen’ van Dürer. Maar ook de omgeving van het gebouw verplaatst ons in lang vervlogen tijden:Uit den ommuurden hof, met zijn put met fraai gesmeed ijzerwerk, is een typische doorkijk op de groote Gothische kerk met zeer fraaien toren, aan St. Petrus en Guido gewijd, uit den Bourgondischen tijd. En wat ter zijde (rechts) het oude, mooie Begijnhof, uit het jaar 1252, thans ook Gemeentemuseum, ingericht zooals de acht begijntjes het bewoonden, in den volksmond het ‘Klaphuis’ genoemd naar die oude vrouwtjes, die veel van praten houden, en ingericht, als toen zij er nog woonden. Eigenaardig is wel, dat het Begijnhof nog een tijd een Opvoedingsgesticht jongens is geweest, totdat de gemeente Anderlecht het in 1930 onder hare vleugelen genomen en op de bovenverdieping een schat van folkloristische dingen heeft tentoongesteld. In den morgen was ik in het Erasmushuis, in den namiddag kwamen andere Nederlanders; de geschenken ook stroomen toe.... M.C. NIJLAND. Leden van 't A.N.V., neemt U voor een der Kunsttentoonstellingen, in het voorjaar door het Verbond in te richten, te bezoeken en spoort anderen daartoe aan! |
|