Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Voetspoor der vaderen | |
Nederlandsche invloed in het buitenland in het verleden.
| |
[pagina 145]
| |
Cabeliau, in Zweden gespeeld, zien wij in Denemarken spelen door Gabriël Marcelis en Theodorus van Rodenburg; leerden verschillende groote Zweedsche krijgsoversten hun vak in de legers der Prinsen van Oranje, zoo vond de Noor Koert Adelaar, volgens den bekenden geschiedschrijver Holberg de beste admiraal, dien de Scandinavische volken hebben voortgebracht, zijn opleiding op de vloot van Maarten Harpertsz. Tromp, wiens schoonzoon hij ook geweest is; een Nederlandsche vrouw van lage afkomst, (in een wat vroeger tijdperk), heeft jarenlang een overwegenden invloed op de Deensche staatkunde uitgeoefend en feitelijk met den koning samen, het land geregeerd; Nederlandsche kunstenaars hebben Denemarken verrijkt met een aantal bouwwerken, behoorende tot de belangrijkste scheppingen op het gebied der Nederlandsche renaissance: de Noord- en Zuid-Nederlandsche schilderscholen hebben in de 16de en 17de eeuw ook de schilderkunst in Denemarken beïnvloed. En later, toen door de opkomst van Zweden als groote mogendheid, de staatkundige verhoudingen veranderd, en Denemarken van een vijand, een vriend en bondgenoot der Republiek was geworden, zien wij bij meer dan ééne gelegenheid de Nederlandsche oorlogsvloot onschatbare diensten bewijzen en optreden als redder in den nood, en zelfs een Nederlandsch admiraal, geplaatst aan het hoofd der geheele Deensche zeemacht, deze ter overwinning leiden. In een vroeger artikel heb ik reeds het een en ander medegedeeld over de regeering van koning Christiaan II en de verwikkelingen, waarin de Nederlanden, door diens vlucht naar die landen, zijn geraakt. Ik wil daarop hier terugkomen, ter bespreking van de rol, die enkele Nederlanders - in hoofdzaak eigenlijk Nederlandschen - in het leven van dien koning en tegelijk daarmede in het leven van het Deensche volk hebben gespeeld. Drie Nederlandsche vrouwen hebben n.l. daarop een invloed van beteekenis uitgeoefend: in de eerste plaats Duveken, de dochter van Sigbrit; in de tweede plaats prinses Elisabeth, dochter van Philips den Schoone, Heer der Nederlanden en Koning van Spanje; in de derde plaats Sigbrit zelf. Ik noem ze hier in chronologische volgorde; bij rangschikking naar hare beteekenis zou ik de volgorde moeten omkeeren. Christiaan maakte in 1513, tijdens zijn stadhouderschap over Noorwegen, het eerst kennis met Duveken, de nog zeer jonge dochter van Sigbrit, een Amsterdamsche weduwe, die te Bergen een herberg had opgezet. De aartsbisschop Erik Walkendorf had hem reeds vroeger van hare buitengewone schoonheid verteld. Haar te Bergen ziende, geraakte de jonge kroonprins smoorlijk op haar verliefd, en noodigde op een feest, dat hij in het Raadhuis gaf, in het geheim ook Sigbrit en hare dochter uit, om nader met haar kennis te maken; en van dat oogenblik af, tot aan haren dood, is zij de geliefde van den kroonprins, later koning, geweest. Te Oslo, het latere Christiania, thans weder met den ouden naam herdoopt, liet hij een fraai huis voor haar bouwen, dat niet meer bestaat. Wel is haar naam verbonden aan het te Kopenhagen staande ‘Duvekenshuis’Ga naar voetnoot*, een fraai voorbeeld van Hollandsche renaissance-bouwkunst, maar daar kan zij onmogelijk gewoond hebben, want het dagteekent uit het begin der 17de eeuw, dus van ongeveer honderd jaren na haar dood. Duveken is n.l. reeds in 1517 overleden en in de Helsingörsche kloosterkerk begraven. Volgens de legende is zij vergiftigd. Sommigen hebbenDuvekenshuis op den Amagertorv te Kopenhagen, vóór de restauratie (Vermeulen: Geschiedenis der Ned. Bouwkunst).
daarvan Koningin Elisabeth of hare vrienden beschuldigd. Bekend is, dat Keizer Karel V van de betrekking tusschen den koning en Duveken geweten heeft, en, bij het geven van de hand zijner zuster aan Christiaan, bepaaldelijk als voorwaarde gesteld heeft, dat die betrekking verbroken moest worden; aan die voorwaarde heeft de koning zich echter niet gehouden. Dat de koningin de hand gehad heeft in dezen moord wordt door de meeste geschiedschrijvers onwaarschijnlijk geacht, niet alleen omdat zulks in het geheel niet met haar karakter strookte, maar ook omdat daarvoor geen enkele bewijsgrond kan worden aangevoerd. Anderen beschuldigden daarvan een Zweedsch edelman, Torben Oxe, die eveneens op Duveken verliefd schijnt te zijn geweest en met haar wilde trouwen. Volgens Dr. J. Wacky Eysten in een artikel in het Algemeen Handelsblad van eenige jaren geleden, was Oxe iemand van een zeer laag karakter, die zich uit wraak, omdat Duveken van zijn aanzoeken niet gediend was, door den Rijksraad als werktuig heeft laten gebruiken om zich van haar te ontdoen. Volgens Holberg ‘Danische Reichshistorie’ is Oxe aan Duvekens dood volkomen onschuldig geweest en is hij het slachtoffer geworden van zijn openhartigheid den koning op diens vraag ronduit te bekennen, dat hij zijn medeminnaar geweest was. Wat er ook van zij, Oxe heeft zijn verhouding tot Duveken met den dood moeten boeten; het doodvonnis is uitgesproken door een speciale, | |
[pagina 146]
| |
door den koning ingestelde, rechtbank van boerenrechters, door hem zelf gekozen, van wie hij van te voren kon verwachten, dat zij een vonnis zouden vellen in den door hem gewenschten zin. Prinses Elisabeth, in de Deensche geschiedenis bekend als van een zachten, lieftalligen aard, was haren landgenooten, den Nederlanders, zeer genegen, en heeft een invloed uitgeoefend veel overeenkomende met dien van een latere Nederlandsche prinses, Louise Henriette, gehuwd met den Grooten Keurvorst, in Brandenburg. Evenals deze laatste, stelde zij er bijzonder veel prijs op hare tafel te doen voorzien van Hollandsche groenten en vruchten, en hare tuinen te doen aanleggen en onderhouden door Hollandsche landbouwers en kweekers. Dit is de aanleiding geweest tot de stichting van de Hollandsche kolonie op Amager, bij Kopenhagen, waarvan de oorsprong nog heden ten dage algemeen bekend is, en die ook nu nog in hoofdzaak de Deensche hoofdstad van tuingroenten en zuivelproducten voorziet. Veel belangrijker echter dan die van Duveken en prinses Elisabeth, is de rol geweest van Sigbrit. Was haar invloed tijdens het leven van Duveken reeds groot, nog grooter is deze geworden ra den dood van hare dochter. Het was den koning, die een heerschzuchtig karakter had, zwaar gevallen, bij de aanvaarding van zijne regeering, de capitulatie te moeten bezweren, waarbij hij, omdat Denemarken een kieskoninkrijk was, zich verbond te regeeren samen met den Rijksraad, waarin de hooge adel en de geestelijkheid groote macht bezaten. Zijn streven was gericht op het absolute koningsschap en op het breken of ten minste beperken van de macht van dien raad. Bij dat streven vond hij in de schrandere, moedige Sigbrit een krachtigen steun. Met haar behandelde hij de gewichtigste staatsaangelegenheden, buiten den Rijksraad om. Haar invloed was zoo groot, dat zelfs de hoogsten in den lande, die wat gedaan wilden zien te krijgen, zich tot haar wendden. Naar Holberg vertelt, kwam het voor, dat zelfs hooge edellieden geruimen tijd in de koude vóór de deur van hare woning stonden te wachten, om haar een gunst af te bedelen. Zij hield er als het ware een eigen hofhouding op na, waartoe natuurlijk alleen gunstelingen en werktuigen in hare hand werden toegelaten. Tot de voornaamsten onder dezen behoorde haar bloedverwant Diederik Slaghek, een Westfaalsche wondheler-barbier, uit de Nederlanden afkomstig, op wien wij hierna terug komen. Van haren grooten invloed maakte Sigbrit gebruik, zoowel ten goede als ten kwade. Veel van de wreede maatregelen van den koning werden, terecht of ten onrechte, aan haar inblazingen toegeschreven. Echter schijnt het ook vast te staan, dat eenige zeer verstandige regeeringsdaden van den koning van haar afkomstig zijn geweest. Tot de hoogst belangrijke betrekkingen, welke aan haar zijn opgedragen geweest, heeft o.a. behoord die van het oppertoezicht over de Sonttollen; en wanneer men in aanmerking neemt, dat de opbrengst daarvan, - ‘des konings speelpenning’ - waarvan hij geen verantwoording aan den Rijksraad schuldig was, de voornaamste bron van inkomsten vormde voor zijn eigen huishouding en voor zijn oorlogstoerustingen, dan blijkt daaruit wel ten duidelijkste, hoe groot het vertrouwen was, dat Christiaan in ‘Moeder Sigbrit’ stelde. Voor de Nederlandsche schippers en kooplieden is dat een tijdlang een gunstige factor geweest, want tot de goede eigenschappen van Sigbrit heeft zeker behoord, dat zij in het algemeen haren landgenooten een goed hart toe droeg. Die tol werd oorspronkelijk geheven te Helsingör. Bij het afstaan van gebied op Amager aan Hollandsche kolonisten, had Christiaan nog verder willen gaan en o.a. ook het gebied om Helsingör met Hollandsche kolonisten willen bevolken. Maar het verzet van de bewoners tegen de toelatingGa naar voetnoot* van deze buitenlanders, wier concurrentie men vreesde, was zoo groot, dat de koning daarvan heeft moeten afzien. Hij heeft het hun echter geducht kwalijk genomen; en dat is ook een van de redenen geweest, waarom hij, vermoedelijk ook wel op aandringen van zijne raadgeefster, den tol van Helsingör naar Kopenhagen verplaatst heeft, wat voor de bewoners van eerstgenoemde stad een flinke schadepost beteekende. Het spreekt wel van zelf, dat de haat tegen Sigbrit bij den adel en de geestelijkheid, wegens de beperking hunner macht, met den dag groeide; niet alleen in Zweden, waar men de bloedige wraak des konings - de beruchte Stockholmer bloedbruiloft - in hoofdzaak aan haar toeschreef, maar ook in Denemarken. In 1519 trad zelfs de Pauselijke Legaat, die met den koning overhoop lag, openlijk tegen haar op en beweerde onder meer, dat zij zich zou hebben uitgelaten, dat zij, als zij koning was, den legaat met zijn geheele gevolg zou laten verdrinken. Niettemin bleef zij bij Christiaan in hoog aanzien, en ook bij koningin Elisabeth, die haar zelfs de opvoeding van een harer zonen toevertrouwde. In het geheele rijk was er slechts één man, voor wien zij bang was: de admiraal Norby, een der weinige landsgrooten, die den koning ook in het ongeluk zijn trouw gebleven, en die om zijn onverschrokkenheid en groote bekwaamheid, in tegenstelling met alle anderen, ook bij den koning in hoog aanzien stond. Het verzet tegen den koning nam inmiddels voortdurend in hevigheid toe, niet alleen in Zweden, maar ook in Denemarken. Het kwam zelfs zoo ver, dat in 1523 de Deensche Rijksraad een oproeping om bijeen te komen tot bespreking van de moeilijkheden, beantwoordde met een weigering om te verschijnen, en met het opzeggen van de gehoorzaamheid aan den koning (een precedent van de afzwering van Philips II in 1581 door de Nederlanders). In het manifest van den Rijksraad wordt ook Sigbrit ter sprake gebracht en o.m. gezegd: ‘Wij hebben ook aan den Stockholmer Rijksdag gedacht, waar zoovele bisschoppen, ridders en eerlijke mannen, zonder recht, zijn omgebracht; en hebben daarom gemeend, dat het ons, op raad van de booze vrouw Sigbrit, die ons edellieden hier in het rijk allen te zamen als schelmen en verraders afgeschilderd heeft, ook zoo zal gaan. Wij zijn bezorgd dat Uwe Genade de vreemde volken in ons land geroepen heeft om ons aan te vallen, ook op aandringen van diezelfde vrouw’. Of Sigbrit die afschildering inderdaad ten volle verdiend heeft, is niet meer uit te maken; ook is het niet onmogelijk, dat Christiaan zelf, die vaak vergeleken wordt met den Franschen koning Lodewijk XI, bij al zijn wreede daden, in de meeste geschiedboeken zwarter wordt geteekend, dan hij verdient. De strijd tegen hem - ook op schrift - is in hoofdzaak gevoerd door het Zweedsche volk, dat onafhankelijk wenschte te zijn, en | |
[pagina 147]
| |
door de Deensche aristocratie, die zich achteruit zag gezet door den koning, die daarbij steun zocht bij de boeren en de burgerij. Een feit is het in elk geval, dat na zijne afzetting, een groot deel van de lagere volksklasse hem trouw is gebleven, en dat zijne opvolgers Frederik I van Holstein en Christiaan III een harden strijd hebben moeten voeren om dien weerstand te breken. Ook bij den grootsten tegenslag heeft Christiaan II Sigbrit niet los gelaten en is zij ook hem trouw gebleven. Bij zijn vlucht naar de Nederlanden in 1523 heeft de koning Sigbrit mee aan boord genomen, naar men zegt, opgesloten in een kist, om haar voor vermoording of ernstige mishandeling te vrijwaren (een niet overbodige maatregel, want zij was vroeger reeds op een wandeling aangevallen en te water geworpen en met moeite aan den dood ontkomen). Omtrent haar verblijf aan boord zegt de bekende anecdote, dat zij den koning getracht heelt te troosten met de gedachte, dat de keizer Karel V hem wel burgemeester van Amsterdam, hare geboorteplaats, zou maken! Van haar verder wedervaren in de Nederlanden is weinig bekend; zij is niet meer op den voorgrond getreden. Een merkwaardige vrouw is het geweest; volgens sommigen een wreed monster en een duivelin; volgens anderen een wijze bestuurster en weldoenster van den minderen man. Maar in elk geval een hoogst merkwaardige figuur van zeldzame geestkracht en groote begaafdheid!Ga naar voetnoot* Valt het niet moeilijk van Sigbrit, naast veel kwaads, ook wat goeds te zeggen, van haren bloedverwant Diederik Slaghek is dit vrijwel onmogelijk, hoewel ook hij ontegenzeglijk talenten heeft bezeten. Ook in hem stelde koning Christiaan een tijdlang groot vertrouwen. Zoo werd hij in 1520 als gezant naar Lubeck gezonden, om namens den koning een, tijdens diens afwezigheid, door de koningin met de Lubeckers gesloten vredesverdrag te onderteekenen, waarbij hun, op hun hevigen aandrang, werd toegestaan op Zweden handel te drijven. In de Stockholmer bloedbruiloft en de daarop gevolgde andere wreedheden, heeft hij sterk de hand gehad. ‘Tot belooning’ voor die diensten werd hij door den koning benoemd tot den voordeeligen post van bisschop van Skara. Toen de opstand der Zweden onder Gustaaf Wasa steeds gevaarlijker werd, is hem zelfs het bevel over het kasteel van Stockholm opgedragen. Heel eervol heeft hij er dat niet afgebracht, want toen de nood op het belegerde slot hoog steeg, verliet hij dat heimelijk en trok naar Denemarken terug. Toch heeft de koning hem dit niet zeer kwalijk genomen en hem zelfs in 1521 benoemd tot aartsbisschop van Lund, de hoogste geestelijke waardigheid in Zweden. Maar dat is voor Slaghek het begin van het einde geweest! De benoeming van ‘dezen goddeloozen en beruchten man, en bovendien een buitenlander van geringe afkomst’ verwekte bij de geestelijkheid en een groot deel der bevolking zulk een hevigen tegenstand, dat de koning zag, dat hij niet meer tegen den stroom op kon. Om de woede te stillen, heeft hij Slaghek losgelaten; hij heeft hem zelfs beschuldigd door zijn raadgevingen de oorzaak te zijn geweest van de Stockholmer bloedbruiloft en daardoor van den afval der Zweden. Slaghek is ter verantwoording geroepen en ter dood veroordeeld, welk vonnis op afschuwelijke wijze aan hem is voltrokken. Nog een ander Nederlander is tijdens Christiaans regeering op den voorgrond getreden, maar een van een heel wat edeler gehalte dan Sigbrit en Slaghek, n.l. Cornelius Scepper uit Nieuwpoort in Vlaanderen. Als vice-kanselier van Denemarken heeft hij zijn vorst tot den einde toe trouw gediend met verweerschriften, zoowel tegen den door den Jutlandschen adel uitgeroepen tegenkoning Frederik I van Holstein, als tegen de Lubeckers. Hem worden geen wreedheden en misdaden, als aan Sigbrit en Slaghek, ten laste gelegd. F. DEKKER.
* * *
In het vorige nummer, handelend over de Nederlandsche betrekkingen met Zweden, is verzuimd op te nemen de foto van den graftempel voor de familie De Geer in het Aurorapark bij Finspong. Tot mijn leedwezen zijn in dat artikel een paar vergissingen ingeslopen, welke ik hier wil herstellen. 1e. De Linngström-turbinefabriek, waarvan het kantoor thans is gevestigd in het kasteel Finspong (blz. 132), behoort niet tot de ‘Boforswerken’; 2e. In de noot op blz. 133 is ten onrechte vermeld, dat Sorö, waar de academie voor adellijke jongelieden gevestigdis geweest, in Skonen ligt; Sorö ligt op Seeland.
F.D. Graftempel der familie De Geer in, het Aurorapark bij Finspong.
|
|