Bij de Peter-Benoit-Herdenking.
Werd in 1933, in Vlaanderen, Hendrik Conscience herdacht, naar aanleiding van de vijftigste verjaring van zijn dood, dezen zomer wordt overal in het Vlaamsche land het eeuwfeest der geboorte van den opwekker der muziekkunst in Vlaanderen, Peter Benoit, gevierd. Het Vlaamsch-nationaal Zangersfeest, dat 1 Juli duizenden zanglustigen en toeschouwers naar Antwerpen trok, was grootendeels aan de liederen van Benoit gewijd; in vele steden en groote gemeenten werden reeds cantates van Benoit ten gehoore gebracht en zelfs bij de Guldensporenherdenking is zijn gedachtenis gevierd en zijn naam in één adem genoemd met Jan Breydel, Pieter de Coninck en de andere helden uit den slag bij Kortrijk in 1302! Te Harelbeke, het belangrijke dorp bij de Sporenstad, waar Benoit, 17 Augustus 1834, het levenslicht zag, heeft een uit zeer wakkere mannen samengesteld comité, het schamele geboortehuisje van den grooten toondichter in een voor de historiografie van de Vlaamsche muziek aantrekkelijk hoewel klein museum herschapen en verder, 29 Juli j.l. op plechtige wijze, in het bijzijn van een ontelbare menigte, een treffend monument, hem waardig, onthuld. Ook Antwerpen, de stad waar hij tot de volle ontplooiïng kwam van zijn machtig muzikaal talent, de stad ook waar een deel van zijn levensdroom: de oprichting van een Vlaamsch muziekconservatorium en van een Vlaamsch Lyrisch Tooneel, verwezenlijkt werd en hij, bij de uitvoering, op de Groenplaats, in de schaduw van den ideaal-mooien Lieve-Vrouwetoren, van zijne oratoria De Schelde, De Oorlog, De Rijn, De Rubenscantate, De Wereld in, enz., evenveel triomfen mocht beleven, heeft hem niet vergeten. Tijdens de Antwerpsche kermisdagen, in het midden van deze maand, wordt een door Henry Vandevelde ontworpen monument, in den tuin, vóór het gebouw der Vlaamsche Opera onthuld, welke plechtigheid gepaard zal gaan met een openbare verheerlijking van zijn bijna geniaal scheppingsvermogen
en zijn Vlaamschen durf.
Het is wel een merkwaardig toeval dat zoowel Benoit als Conscience, deze levenwekkers van den nationalen geest, van het eigen stambewustzijn in Vlaanderen, beiden Fransche namen dragen en beiden, voor de uiting van hunne gedachten, eerst van de Fransche taal gebruik hebben gemaakt. Alvorens aan de volkstaal de voorkeur te geven schreef Conscience eenige novellen in het Fransch. Benoit, die eens, naar het misschien wel wat hoogdravende woord van Liszt, ‘de Rubens der Vlaamsche muziek’ zou worden, componeerde, als orkestmeester werkzaam in een tweederangstheater te Parijs, een opera ‘Le Roi des Aulnes’, zóó weinig bekend, dat men geruimen tijd na den dood van Benoit, aan het bestaan ervan heeft getwijfeld. Hij schreef ook eenige Fransche liederen die niets tot zijn lateren roem hebben bijgebracht. Doch eerst na zijn terugkeer naar Vlaanderen vond Benoit zijn weg. Op verzen van Em. Hiel componeerde hij, in 1865-1866, zijn eerste oratorium Lucifer, voor dubbele gemengde koren, kinderstemmen, klein gemengd koor, soli, groot orkest, orgel en harpen. En als een plots doorgebroken stroom volgden, weldra, allen in de volkstaal, in een bijna onafzienbare reeks, zijn feestgezangen en oratoria, lyrische drama's, godsdienstige muziekstukken, symfonische werken en liederen elkaar op. Als Smetana, met wien men hem wel meer heeft vergeleken, was Peter Benoit een kampioen van het welbegrepen nationalisme in de muziek dat geen eclectische muzikale kultuur uitsluit. Heel Vlaanderen zingt nu zijn Strijdlied, zijn innig-roerend Mijn Moederspraak, kent zijn Charlotte Corday, zijn Schelde, zijn Jubelmarsch en zelfs de minst muzikale Vlaming ziet, in gedachte, naar hem op als naar een der grootste figuren uit de Vlaamsche herwordingsbeweging. Dat Benoit in Noord-Nederland nog altijd niet naar zijn juiste waarde wordt geschat, valt zeer
te betreuren. Het is best mogelijk dat Benoit, die een renaissaiice-verschijning in de Vlaamsche muziek is geweest, door den meer nuchteren stambroeder van benoorden Moerdijk, juist om dezen renaissancistischen inslag, minder kan worden genoten dan in het zooveel Zuidelijker Vlaanderen, maar daar zijn toch werken als zijn Symfonisch gedicht voor fluit en orkest (1866), zijn Meilief voor klein orkest (1893), zijn Ave Maria en Onze Vader, zijne fantasia's voor klavier, die zelfs op het programma van het Concertgebouw of het Residentieorkest, op verre na geen kwaad figuur zouden slaan. In de kracht van zijn kunst, de breedheid van zijn muzikale uitwerking, de kleur van zijn polyfonisch palet is Peter Benoit, evenzeer als in zijn strijd voor de verlevendiging van het stamgevoel, een rasecht Vlaming, een Nederlander, een Dietscher geweest. Moge dit velen in het Noorden aansporen om, in dezen herdenkingstijd, Benoit te leeren begrijpen en waardeeren als een groot musicus en als een machtig maar tot dusver schier ongebruikt bindteeken tusschen Noord en Zuid.
Peter Benoit (1834-17 Aug.-1934).