Bij de baar van Prins Hendrik
Honderden colleges en personen hebben hun deelneming betuigd aan de Koningin en de Prinses. Om in een leed te kunnen deelnemen, moet men dat leed begrijpen, en als wij trachten de smart te peilen, die nu het hart van Moeder en Dochter vervult, dan treft ons vooral dit: Zij missen den eenige, met wien Zij vrij en onbevangen, als mensch met mensch verkeerden. Alle anderen zijn onderdanen, buigende onderdanen.
Dat groote leed meedragen, och, laat ons 't maar eerlijk zeggen, dat kunnen wij niet; maar zooals wij vrienden in droefheid trachten te helpen door iets over te nemen van de dagelijksche plichten, die juist dan zoo zwaar kunnen vallen, zoo kunnen wij de Koningin en de Prinses sterken door niet enkel buigende onderdanen te zijn, maar met de daad trouwe onderdanen, goede Nederlanders, die op Haar voorbeeld eerlijk en ijverig de Ned. gemeenschap dienen, niet door hoera-roepen of vergaderingen met vele sprekers, die zichzelf graag hooren, maar door de ons gegeven taak te vervullen met inspanning van al onze krachten, om de taak zelve, niet om eigen naam of eer, zooals Prins Hendrik de taak vervulde, die hij
zichzelf in zijn tweede vaderland had opgelegd, met den voornamen eenvoud van den mensch, die nooit zichzelf zoekt. Zijn hart ging uit naar al wat het Nederlandsche volk bewoog en rusteloos was hij in de weer om mee te werken door voorgaan, door medeleven en door belangstelling toonen. En dat moeten juist wij, leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, wel zeer waardeeren, en nu Hij is heengegaan, met eerbied en dankbaarheid gedenken.
Uit ervaring weten wij het allen, dat de in onze jeugd ontvangen indrukken en geknoopte banden het diepst en het sterkst zijn; het is voor ons, geboren Nederlanders, dus geenszins verdienste, maar eenvoudige, natuurlijke plicht, wanneer wij goede Nederlanders zijn, werkend ten bate van ons volk. Maar beseffen wij wel voldoende, wat het beteekent, als een man, die toch zeker een goed Duitscher was, op zijn 24ste jaar door de wet Nederlander geworden, zijn tweede vaderland heeft gediend op de wijze zooals Prins Hendrik dat deed?
Als wij ons daarvan rekenschap geven, moet het Alg. Ned. Verbond de gedachtenis aan dezen goeden Nederlander bewaren als een kostelijk goed.
5 Juli 1934.