maken, de Bovenwindsche eilanden heelemaal niet.
Toch echter lijkt 1934 het bij uitstek geschikte jaar, ook voor de bevolking der vijf andere eilanden, om een oogenblik stil te staan bij het feit, dat de Nederlandsche vlag drie eeuwen gewaaid heeft over blijvende vestigingen in de Caraibische Zee, om te herdenken wat er gedurende die drie eeuwen onder Nederlandsch bewind alzoo aan lief en leed is ondervonden. En dan, behalve de band met het moederland, bestaat er ook een onderlinge saamhoorigheid, beide vatbaar voor versterking.
Het is waar, de Bovenwindsche eilanden hebben sterk onder Engelschen invloed gestaan, wat de taal betreft b.v. Edoch, ‘her Majesty's subjects (op de Bovenw. eil.) ‘speak the English language, but at heart are Dutch’, schrijft een dame van St. Maarten, draagster van een ouden Hollandschen naam.
De viering in - of misschien moeten wij liever zeggen op - Curaçao zal vermoedelijk wel voor een groot deel het karakter vertoornen van een volksfeest en dat is begrijpelijk. Dat in het moederland van een dergelijke viering geen sprake kan zijn, ligt voor de hand. Curaçao herdenkt de vereeniging met Nederland en het moederland mag zeker niet nalaten te herdenken, dat Curaçao drie honderd jaar geleden Nederlandsch werd; er is echter verschil tusschen hetgeen ginds en hetgeen hier de houding bepaalt tegenover het te herdenken feit. Voor de gewestelijke bevolking heeft dat feit een andere beteekenis dan voor de honderd maal zoo sterke moederlandsche; daarginds wordt men er ieder oogenblik aan herinnerd te leven onder de vlag eener op grooten afstand gelegen Europeesche mogendheid, hier te lande houdt de Rijksgedachte slechts weinigen bezig.
Dat die gedachte voortdurend levendig zou zijn in Europeesch Nederland - of levendig zou kunnen worden gehouden - is niet te verwachten; juist daarom echter is het van zooveel belang, bij de uit den aard der zaak sporadisch voorkomende gelegenheden als de tegenwoordige, in het moederland in zoo ruim mogelijken kring de aandacht te vestigen op de Rijkseenheid, er op te wijzen dat er een overzeesch Nederland bestaat, hetwelk onze belangstelling verdient, welke aangelegenheden Nederlandsche aangelegenheden zijn.
Dat de herdenking, welke dit jaar in Nederland plaats heeft, in dit opzicht waarde en beteekenis moge hebben!
Gedenkpenning voor het 3de Eeuwfeest van de vereeniging Nederland - Curaçao, vervaardigd door de N.V. Koninklijke-Begeer te Voorschoten, in overleg met de Commissie Nederland - Curaçao 1634-1934.
Curaçao viert en Nederland herdenkt. Maar, wat gebeurt er tusschen Curaçao en Nederland, behalve waarschijnlijk het wisselen van telegrammen? Van het zenden door Curaçao van een afgezant naar Nederland is niets bekend en dat het Moederland er geen naar Curaçao zal zenden, staat wel vast. Op 21 December j.l. werd er in de Tweede Kamer gezinspeeld op de wenschelijkheid van een bezoek van den Minister van Koloniën aan de West in 1934; deze laatste antwoordde, daarvoor helaas geen tijd te hebben en iets anders viel, gegeven de huidige omstandigheden, ook nauwelijks te verwachten. Ook de kans, dat een eenigszins talrijk gezelschap Nederlandsche toeristen dezen zomer Dr. Van der Sleen op zijn reis naar Curaçao zou vergezellen, en aldus het gemis van een ambtelijken Moederlandschen afgevaardigde bij de herdenkingsfeesten althans in zekere mate zou worden vergoed, is verkeken. De reis gaat bij gebrek aan voldoende deelneming niet door.
Een overzeesch gewest en het Moederland leven grootendeels elk zijn eigen leven; dat is normaal en algemeen en geldt niet bij uitzondering alleen voor Curaçao. Een gelegenheid als die van 1934 echter mag niet voorbij gaan, zonder dat men elkander ontmoet, begroet en geluk wenscht, elkander sympathie en wederzijdsche belangstelling betoont.
Moge bij de herdenking van 1934, ook zonder ambtelijke vertegenwoordiging, aan dien eisch worden voldaan. Moge bij deze gelegenheid tot uiting komen, dat Curaçao het als een voorrecht beschouwt met Nederland vereenigd te zijn en dat Nederland zich bewust is van de beteekenis der Nederlandsche Antillen als onderdeel van het Koninkrijk. En vooral, mogen beide partijen het voornemen opvatten om, na het passeeren van dezen mijlpaal, er ernstig naar te streven de ingetreden nieuwe periode te maken tot een van een steeds inniger gemeenschap en steeds grootere wederzijdsche belangstelling en waardeering.
Amsterdam, Mei 1934.
W.R. MENKMAN.
☛ De oproeping voor de Vergadering van Groep Nederland op 30 Juni vindt men op blz. 87.