Cyriel Verschaeve
1874-30 April-1934.
Cyriel Verschaeve weldra zestig jaar!
Voor velen zal het niet anders dan als een verrassing komen, iets verrassends daarom, omdat Verschaeve in het Noorden van de Nederlanden bijna niet bekend is en dat zeker thans nog niet zóó, als toch op grond van zijn verdienstelijke scheppingen aangenomen zou mogen worden.
In dezen tijd moet echter een kunstenaar als Verschaeve wel veelal onbegrepen alléén staan. Hoe waar gelden voor hemzelf, zijn eigen woorden eens geuit over den vereerden dichter Albrecht Rodenbach:
‘Hij is een richting, alle beginsel is er eene; moge hij zegevieren, dan zegeviert weer de gezonde mensch, gezond tot het heldhaftige toe, en de ruimvoelende, de mensch, bewoner en koning der wereld eerder dan de bewoner en uitpluizer van zijn ikheid. De kunst zal dan weer worden wat ze was op hare groote tijdstippen: vol van algemeen geldende waarheid. Maar 't verfijnd stemmige is waar en echt gevoeld ent geldt zoo algemeen de menschheid als wat dan ook.... Och kom! Het is waar en echt gevoeld en 't stemt volmaakt overeen met een tijd van zenuwachtig en ziekelijk individualisme, maar dat het alle tijden aanbelange? Gelukkig is deze overprikkelde en zenuwzieke, zelfuitpluizerige, zelfzuchtige tijd nog niet oud, mocht hij het nooit worden!’
Die tijd is evenwel niet alleen ouder, doch ook nog wat overprikkelder geworden dan Verschaeve hoopte en Verschaeve kon veelal niet worden verstaan door het luidruchtig tegen-elkander-op geschreeuw van alle aandacht uitsluitend voor zich en hun bentgenooten opeischende eendagelingen! Langzaam aan slechts verbreidde zich zijn naam door Vlaanderen en men ging beseffen dat daar een gróót mensch leefde in dien verren, bijna vergeten uithoek. Deze rijke gaven van hart en geest werden slechts geleidelijk aan velen in Vlaanderen geopenbaard, maar zeker aan allen, die zijn huis achter de IJzerlijn bezochten tijdens de uren of dagen van verlof uit de beproevingen aan het oorlogsfront. Van dat oogenblik af wordt Verschaeve ook niet alleen meer vereerd als kunstenaar of als zieleherder, doch als een aan zijn eigen volk verbonden mensch, die het leed daarvan moedig draagt, dit dieper voelt in zijn eenzaamheid boven de anderen en het gewonnen besef daarvan verklankt in diep doorvoelde scheppingen. Zoo vindt men in den ‘Judas’ het verraad, in de ‘Maria Magdalena’ de gelouterde liefde, maar welk een schat aan levenservaring moet er vergaard zijn, voor het zóó geschreven kon worden!
Een deel van Nederland weet wat het in Verschaeve bezit, het Noorden staat thans als het ware plotseling voor een verrassing: de letterkundigen, noch de tooneelschrijvers, noch de beeldhouwers hadden Verschaeve als
een der hunnen willen herkennen.... Zijn mensch-zijn en zijn Nederlander-
zijn liggen ook dieper dan dat zij zouden passen in een vooraf geëtiketteerd vakje. Noch ook werd hij als een ‘object’ ontdekt door de uitgeverswereld. Dus rust bij de ernstige verwaarloozing door de critici van het vak op ons allen de plicht, thans als Nederlandsche volksgenooten, om Verschaeve door eigen studie en belangstelling beter te leeren kennen. Misschien zullen wij dan, zooals het eens ons verging met den onbekenden en ontdekten Guido Gezelle, bij het inlossen van die eereschuld ervaren, dat er aan Verschaeve heusch kanten zijn, waard zelfs door inspanning ontdekt