De troonswisseling in België.
Al behoorde Koning Albert niet tot den Nederlandschen of Dietschen stam, al kan ook niet worden beweerd dat de Vlamingen, onder zijn regeering, de volle erkenning van hun volksbestaan en de ontplooiing van al hun kultuurmogelijkheden mochten beleven, al valt bovendien niet te ontkennen dat deze vorst, in den roes der overwinning, geenszins onverschillig is geweest voor de annexionistische politiek van zekere ultra-Belgen - een vergissing welke hij evenwel spoedig heeft ingezien - toch past het, meenen wij, dat ook in het maandblad van het A.N.V. een eeregroet wordt gebracht aan de herinnering van hem, wiens tragische dood, in de afgeloopen maand, de geheele wereld zoo diep heeft ontsteld. Het moge waar zijn dat de plechtige troonbelofte, in November 1918, bij den terugkeer uit het vooral met Vlaamsch bloed doordrenkte IJzerland, door koning Albert afgelegd, na zestien jaar nog steeds niet geheel in vervulling is gegaan; het moge waar zijn, dat het Vlaamsche volk - trots de koninklijke toezegging van ‘gelijkheid in rechte en in feite’ - nog altijd een ondergeschikte plaats in den Belgischen staat inneemt; het moge eveneens waar zijn dat, twintig jaar na het uitbreken van den wereldoorlog, België het eenige land ter wereld is gebleven, waar de veroordeelde politieke idealisten en oudstrijders nog steeds op het barmhartige gebaar eener amnestie-verleening wachten, niet minder waar is het toch ook, dat de regeeringen en de parlementen die elkaar sedert 1918 hebben opgevolgd, het Vlaamsche volk en de Vlaamsche leiders zelf meer schuld hebben aan het voortbestaan van dergelijke toestanden dan de drager van de koninklijke kroon, wiens macht en bevoegdheid door de bepalingen van de Grondwet duidelijk zijn afgebakend. In Koning Albert heeft de geheele menschheid den mensch gehuldigd, meer dan den vorst of den veldheer. Dat de Duitsche radiostations, bij het vernemen van zijn schokkenden dood, de zielsaangrijpende treurmarsch uit Beethovens
Eroïca lieten spelen, dat de Vlaamsche oud-Strijders, die zich, sedert 1918, steeds van alle deelneming aan patriotische betoogingen en feesten, door het koninklijke gezin bijgewoond, hadden onthouden, bij het laatste huldebetoon wel vertegenwoordigd waren, teekent de grootmoedige rouwstemming, waarin Koning Albert ten grave is geleid.
Hem moet toch de milde belangstelling, aan de Vlaamsche letteren en de Vlaamsche kunst, in menigvuldige gevallen betoond, ten goede worden gerekend, evenals het feit, dat hij de noodzakelijkheid had ingezien zich, door een bijzonderen raadgever, den Vlaamschen letterkundige Herman Teirlinck, over alle Vlaamsche aangelegenheden dagelijks te laten voorlichten. Voor de Nederlandsche vlieg- en radiotechniek en de Nederlandsche scheepvaart koesterde hij groote bewondering evenals trouwens voor de degelijkheid van de Nederlandsche pers. Hij sprak onze taal vrij goed - het verhaal van een al te vindingrijk journalist als kende en sprak Koning Albert ook het Marolliaansch-Brusselsch dialect, moet als een verzinsel worden beschouwd - en hij las geregeld, naast de voornaamste Vlaamsche en Belgisch-Fransche bladen, de belangrijkste artikels en berichten, die in de groote Nederlandsche kranten verschenen. Een maand, dag op dag, vóór zijn dood, zeide hij woordelijk, tot den schrijver dezer regelen: ‘De groote Nederlandsche couranten klasseer ik onder de beste van de wereld. De Nieuwe Rotterdamsche Courant bijvoorbeeld behoeft voor geen ander blad in om het even welk groot land, onder te doen. Het is een dagelijksche encyclopedie. Wij hebben niets dergelijks in België, al mag toch ook de waarde van onze bladen niet worden onderschat’. En verder voegde hij er nog aan toe: ‘Een ondernemend volk als het Belgische moet, evenals het Nederlandsche volk, over een