Rotterdam.
Voor deze afdeeling hield 17 October Dr. Hk. Cohen een voordracht over Oud-Nederlandsche Cruydtboeken’. Ingeleid door den Afd.-voorzitter, Prof. Dr. Z.W. Sneller, gaf de spr. eerst een geschiedkundig-wetenschappelijk overzicht. Daarna behandelde hij verschillende groote werken, o.a. het bekende Nederlandsche ‘Utrechtsche handschrift’ van broeder Thomas. Hierna komt het bloeitijdperk der ‘Cruydtboeken’. De groote mannen in Nederland uit dien tijd zijn Dodoneus, Clusius en Lobelius. Vooral de uitgave der Plantijnsche drukkerij is zeer bekend geworden. Een aantal mooie lichtbeelden verduidelijkte de voordrachten, welke een dankbaar gehoor vond.
23 November sprak Dr. H.D. van Broekhuizon, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Unie van Zuid-Afrika, eveneens in de Ned. Handels Hoogeschool, over het rassen- en naturellenvraagstuk van Zuid-Afrika.
Prof. Dr. Z.W. Sneller leidde den spreker in bij het verhoor, waaronder zich de burgemeester, Mr. P. Droogleever Fortuyn bevond.
Onder het rassenvraagstuk verstaat spreker de verhouding van de Engelschen en de Zuid-Afrikaners, die samen ongeveer 1.8 millioen zielen tellen, tot de zes millioen Kaffers.
Een vluchtig overzicht van de geschiedenis van Zuid-Afrika, van de komst van Jan van Riebeeck in 1652 af, droeg bij tot het juiste begrip dezer verhouding.
Later hebben andere nationaliteiten hun emigranten eveneens naar Zuid-Afrika gezonden, en wel ten bedrage van 50 pCt., zoodat de zuivere bloedsbetrekking niet meer de eenige, zelfs niet de voornaamste factor is, die den Zuid-Afrikaner met het Nederlandsche Stamland verbindt. De intellectueele betrekkingen zijn van het grootste belang.
Een belangrijke band met het oude Stamland is de taal. De Bijbel en slechts enkele andere boeken vergezelden de Afrikaners naar hun afgelegen hoeven en hielden hun taal zuiver, tevens behoedde zij de Boeren voor verwildering door assimilatie met het zwarte ras.
Naast het zwarte ras moet men ook de kleurlingen scherp onderscheiden. Na de annexatie van 1806 kregen de Engelsche taal en gewoonten veel invloed. In 1835 volgt de groote trek van 2000 families. Na het verliezen van den Boerenoorlog bleef er voor de Boeren niets anders over, dan met vreedzame middelen te trachten tot gelijke rechten als de Engelschen te komen, vooral wat betreft de taal. Hierin zijn zij volkomen geslaagd. Ook op ander gebied zijn de rechten gelijk. Met vreugde stelde spr. vast dat de Engelschen ook begrip hebben gekregen van samenwerking. Het groote vraagstuk is thans de betrekking tusschen blanken en zwarten. De oude voortrekkersleuze was: geen vermenging met het zwarte ras. En de grondstelling van de Afrikaners is thans nog: geen gelijke rechten in Staat en kerk, want zij zijn er nog niet rijp voor. In hun natuurstaat verkeeren ze nu in betrekkelijken welstand; maar 95 pCt. moet nog tot de barbaren gerekend worden. Stemrecht ontvangen zij, die eenige ontwikkeling hebben. Geleidelijk moet die ontwikkeling gaan. Het standpunt der oude voortrekkers is een levensbelang voor den Zuid-Afrikaners. Met het voorlezen van eenige gedichten en een getuigenis van zijn liefde voor Zuid-Afrika besloot Dr. Van Broekhuizen den avond, die was ingericht in samenwerking met de Afd. Rotterdam van de Ned. Zuid-Afr. Ver., wier voorzitter, Mr. W.C. Mees, den spreker, mede namens de talrijke aanwezigen hartelijk dank zegde voor de gloedvolle voordracht.