's-Gravenhage.
HERDENKING VAN 30 NOVEMBER 1813.
Op den 30sten November 1813 gloorde in Scheveningen en Den Haag de dageraad van het komende eenheidsrijk, het Koninkrijk, dat nog altijd het Nederlandsche volk omvat.
De Afdeeling 's-Gravenhage van het Algemeen Nederlandsch Verbond deed goed, na 120 jaar dezen dag van vreugde en vertroosting te herdenken. Vooral thans, nu de nood der tijden de behoefte aan volkseendracht weer zoo sterk doet spreken.
Zij had het voorrecht, onzen verdienstelijken en hoog gewaardeerden geschiedschrijver Dr. Japikse als spreker op den herdenkingsavond te kunnen aanhooren. Hoe wist hij de gebeurtenissen van 1813 voor den geest op te roepen en de beteekenis van dezen nationalen gedenkdag duidelijk te maken. Zeker zullen velen hebben ingestemd met zijn wensch, dat 30 November blijvend als nationale herinneringsdag moge worden beschouwd.
Moge, zoo voegde hij er aan toe, behalve het gedenkteeken op het Plein 1813, dat de Novembermaand van dat jaar bij den nazaat in herinnering houdt, nog eens een monument verrijzen tot uiting van onze erkentelijkheid voor het talent en de geestkracht, door Willem I gedurende de jaren van zijn regeering aan zijn volk in Noord en Zuid gewijd. Wie thans op dit veelbewogen tijdperk van onze geschiedenis terugziet, zal warme waardeering moeten gevoelen voor het vele, dat toen is geschied en dat tot latere welvaart en opbloei de onmisbare voorwaarden heeft geschapen.
Door samenwerking met de Kon. Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging heeft het Verbond kunnen bereiken, dat oorspronkelijk werk van Nederlandsche toonkunstenaars dezen avond opluisterde. De harmonieën, levende in de Nederlandsche volksziel, konden aldus ook nog op andere wijze tot uiting komen. Zij vertolkten in eigen vorm gemeenschappelijk te genieten Nederlandsch gevoelen.
Het Kamerorkest van der Pas bracht op alleszins voortreffelijke wijze een aantal hedendaagsche Nederlandsche muziekwerken ten gehoore. Toondichten van S. Blazer, A. Fresco, C. Backers, P. Donk, A. Diepenbrock, Jul. Röntgen, H. Andriessen en Hugo Godron werden ten gehoore gebracht. Bijzondere vermelding verdient het spel der heeren W. Brederode (viool), H.v.d. Vegt (alt), E.W. Röntgen (violoncel) en Ir. Blazer (violoncel), alsook de zang van mej. Helena Ludolph-Geysen. Het publiek kreeg hier een zeer op prijs gestelde gelegenheid, kennis te maken met het scheppend vermogen van onze muziekwereld en van alle kanten kwam de erkenning: het is ons een openbaring geweest!
Het orkest ontving van het Verbond als bewijs van hulde: een krans, versierd met de nationale kleuren. Moge de avond er toe hebben bijgedragen, de waardeering voor eigen kunst blijvend te verhoogen. Een wensch, die de aandacht van onze toondichters verdient: mogen zij als tekst van hun liederen meer dan tot dusver, weer Nederlandsche gedichten kiezen! Hoeveel bewijzen zijn niet beschikbaar, uit vroeger en later tijd, dat ons Nederlandsch alle vereischte hoedanigheden heeft om als zangtaal te dienen. Een vreemde tekst eischt van den Nederlandschen toonkunstenaar, zich te verdiepen in de ziel van een vreemd volk; alleen het eigen lied kan het eigen volkskarakter ten volle uitdrukken.