Beperking der toelating van buitenlandsche studenten.
Bij de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het wetsontwerp tot wijziging van de Wet op het Hooger Onderwijs, strekkende om de toelating van buitenlandsche studenten te beperken, zeide de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dat het doel van de wet was, aan Nederlandsche studenten den voorrang te waarborgen.
Het Hoofdbestuur heeft zich dadelijk tot den Minister gewend met het verzoek, bij de uitvoering der wet, dienzelfden voorrang te waarborgen aan Vlaamsche en Zuidafrikaansche Studenten.
Tot onze groote voldoening verscheen onmiddellijk daarop een mededeeling in de dagbladen, dat de Minister de Curatoren der Rijksuniversiteiten en van de Technische Hoogeschool te Delft gemachtigd had tot inschrijving van hen, die de Belgische nationaliteit of het onderdaanschap der Unie van Zuid-Afrika bezitten.
Bovendien ontvingen wij van Zijne Excellentie den volgenden brief:
‘Naar aanleiding van nevensvermeld schrijven heb ik de eer U mede te deelen, dat ik - terwijl de inschrijving van vreemdelingen in het algemeen, behalve van de personen die bedoeld worden in artikel III van de wet van 15 September 1933, Staatsblad No. 477, voorloopig is stop gezet - aan Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden, Utrecht en Groningen en der Technische Hoogeschool te Delft machtiging heb verleend te doen overgaan tot inschrijving van hen, die de Belgische nationaliteit bezitten, alsmede van hen, die het onderdaanschap van de Unie van Zuid-Afrika bezitten. Het ligt in mijn voornemen bij de uitvoering van de boven aangehaalde wet en bij het treffen van eventueele andere maatregelen ten aanzien van de studie van hen, die niet de Nederlandsche nationaliteit of het Nederlandsche onderdaanschap bezitten, aan de studie van de beide bovenbedoelde categoriën aan de Rijksuniversiteiten en de Technische Hoogeschool geen moeilijkheden in den weg te leggen.
Tegen publicatie van het bovenstaande in Uw maandblad heb ik geen bezwaar.’