zo oud als de beweging ten gunste van Afrikaans als schrijftaal, die tot 1860 teruggaat. In deze beweging traden al spoedig gangmakers op, vooral een drietal onderscheidde zich: ds. S.J. du Toit, Arnoldus Pannevis en C.P. Hoogenhout, de beide laatsten geboren Nederlanders, Pannevis (1838-'84) was in 1866 aan de Kaap geland, en daar kennis makende met het Afrikaans, besefte hij alras de waarde er van als volkstaal, dus draagster van de volksziel. 7 Sept. 1872 plaatste hij een ingezonden stuk in De Zuid-Afrikaan: ‘De Bijbel in het Afrikaansch’. Dit stuk ontketende een stroom van brieven voor en tegen Afrikaans, vooral voor en tegen een Afrikaanse Bijbelvertaling.
C.P. Hoogenhout (1843-1922) bood daarop ter plaatsing in De Kerkbode een vertaling aan van Mattheus XXVIII, welke evenwel niet werd opgenomen. Eigenmachtig, misschien met voorkennis van Hoogenhout, richtte Pannevis 7 Nov. 1874 het verzoek tot 't Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap te Londen om een Afrikaanse Bijbelvertaling te leveren, en beval tevens zijn oud-leerling aan 't gymnasium te Paarl, ds. S.J. du Toit, zonder diens medeweten, als vertaler aan. 7 Jan. 1875 verwees het Genootschap deze brief naar zijn vertegenwoordiger te Kaapstad, ds. Morgan, die hem om advies voorlegde aan een conferentie van predikanten, juist zitting houdende te Wellington. Met meerderheid van stemmen ontrieden zij de stap. Daarop riep ds. Du Toit tegen 14 Aug. 1875 te Paarl een vergadering van voorstanders bijeen, die besloten tot stichting van het Genootskap van Regie Afrikaners. Het plan tot Bijbelvertaling heeft dus de taalbewegers gemobiliseerd!
Men moet de plaats kennen, die de Bijbel in het Afrikaanse volksleven inneemt, althans in 1875 innam, om te verstaan, hoe de voorslag van een Afr. Bijbelvertaling de vraag van Afrikaans als lees- en schrijftaal plotseling in het middelpunt van de Afr. volksaandacht plaatste. Reeds meer dan honderd jaren had men, althans buiten Kaapstad, Afrikaans gesproken, hoewel men Nederlands las en schreef of dan toch een Afrikaans, dat Nederlands probeerde te wezen, Onder het Engels bestuur in de 19de eeuw werd Nederlands echter spaarzamelik of geheel niet onderwezen: het was meest Engels wat de schoolklok sloeg. De Staatsdienst was overwegend Engels, evenals de pers en de handel; de opgevoede klasse en het openbare leven verengelsten meer en meer; zelfs de Hollandse kerken hielden Engelse avonddiensten. Hierdoor werden de grondslagen van het Holl.-Afr. volksleven ondergraven: van Hollandssprekende kerken volksleiders ging weinig kracht uit. Totdat het volk het gevaar besefte en de alarmklok luidde. Zij wilden geen Engelsen worden. Toen het echter kwam tot het scheppen van eigen taaltoekomst, raakten de Hollandse Afrikaners verdeeld: Moet Nederlands of Afrikaans de volkstaal van Zuid-Afrika worden?
Uitvoerig dit punt te behandelen past niet op deze plaats. Volsta de opmerking, dat het Nederlands geen kans had het histories uit Nederland ontvangen en in de volksmond geboren Afrikaans te verdringen, - de eindbeslissing zou liggen tussen Afrikaans en Engels. Hollands-Zuid-Afrika moest Afrikaans wezen of niet wezen!
Hier krijgen wij nu de aandoenlike tweestrijd tussen verstand en gevoel. Het verstand zei: Ons dink en praat Afrikaans, hoekom sal ons dit dan ook nie skrywe en lees nie? elke volk op die aarde maak so! Maar het gevoel, vooral het diepste: het godsdienstig gevoel, voornamelik bij de ouden van dagen, was gehecht aan het Nederlands van de Statenbijbel, die plechtige, ritmiese klankenkoren uit de 17de eeuw, de tijd van af stekking van de Afrikaanse loot uit de Nederlandse taalstam; gehecht aan dat vol-Dietse Nederlands van de Statenbijbel, waarin Vlaams en Hollands waren ineengevloeid.
Daar kwam een volks-psychologiese factor bij: de twee welmenende Nederlanders, die te vroegtijdig op een Afrikaanse Bijbel aandrongen, wilden reeds aan het begin van de Afrikaanse Beweging opeens de lange sprong doen naar de laatste logiese consequentie er van; de Afrikaner noch het Afrikaans waren daar echter rijp voor. Het oor was wel gewonnen, het oog echter moest nog gewend worden. Leven berust op meer dan logica! Zelfs de veelzijdige Langenhoven was zo beminnelik inconsequent, dat hij een der laatsten was om te berusten in de ruil van zijn Statenbijbel voor een Afrikaanse overzetting! Twee mensengeslachten later levende, kunnen wij de twee zonen van Boanerges (Marcus III: 17) wel verstaan, maar nog beter sympathiseren met de Afrikaners van toen. Dat heilige Boek immers was het edelste erfdeel: de band met het volk en de Kerk der vaderen; was medegevoerd over de wereldzee, trouw bewaard en gelezen bij het huisaltaar, ook op tochten het binnenland in; was omweven met vervaagde, maar gewijde herinneringen aan vroom huiselik geluk; het leerboek en troostboek en wetboek der voorgeslachten; bij die Nederlandse Bijbel had moeder geknield, had vader gebeden. Met de inhoud was ook de vorm gezonken in het onderbewustzijn; spontaan borrelden teksten op in ogenblikken van vertedering of nood. Nu, na 60 jaren, is het Afrikaans vastgelegd in spelling en spraakkunst, het is geslepen en gelouterd, verrijkt en veredeld om de diepste gedachten en gevoelens gelijkwaardig te kunnen uitdrukken.
Nu mag ook verwacht worden, dat de Bijbeltaal haar roeping in Zuid-Afrika vervullen zal zoals overal elders. Gelijk de taal van Petrarca en Dante het Toscaans dialect tot de taal van Italië gemaakt heeft, heeft de Bijbel van Luther het Saksies tot de standaardtaal van Duitsland verheven. De vertaling van koning Jacob, de Authorised Version van 1611, heeft haar stempel gedrukt op het Engels, en de Statenvertaling van 1635 is nog fondament, monument en ornament van het beste Nederlands sindsdien. De Synode van Dordrecht (1618 en '19) heeft de geestdrift van haar Zwitsers medelid Giovanni Diodati geprikkeld om aan Italië en Frankrijk model-Bijbelvertalingen te bezorgen. Zijn Zweedse vertaling heeft Sjerhjem tot vader der Zweedse dichters algader gevormd, zoals de letterroem van de Bohemer Chelcicky nauw verband houdt met de vertaling der Boheemse Broedergemeenschap. In alle protestantse landen heeft de Bijbeltaal haar invloed doen gelden, wat wel te verstaan is, omdat het Boek der boeken gedachten en gevoelens bevat, die diepe waarheden in blijvende vorm ingedrukt hebben in het beste deel der bevolking op momenten van de hoogste spanning in hun geestelik leven. Niet alleen de schone letteren hebben er aan gewonnen (Vondel, Milton, Racine), maar alle cultuuruitingen, en het volksleven en volksbewustzijn is door de Bijbel verdiept en geadeld.
Een zelfde uitslag mogen wij volgens deze historiese analogiën verwachten van de Bijbelvertaling in het Afrikaans. Nederlands staat te ver af van de gewone man; trouwens, hoeveel talen het hoofd mag kennen, het hart kent er maar één: de eigene. Jong Zuid-Afrika staat in Bijbelkennis en godsvrucht niet meer waar de voorgeslachten stonden. Het heeft vele boeken gewonnen, maar liep gevaar het Boek te verliezen. En waar de Nederlander het van zijn kant betreurt, dat de Nederlandse Bijbel ginds verhuist naar het museum van oudheden, bedenke hij, dat het enige alternatief van een