bij het openslaan van het boek, met zijn ernstigen kop tegemoet treedt.
De reederij onder directie van Willem Ruys bracht in 1839 het barkschip Cornelis Wernard Eduard in de vaart naar Java, en uit die reederij ontstond op 15 Juni 1883 de Rotterdamsche Lloyd, die nu, 50 jaar later, niet in de vaart heeft, helaas, maar toch de beschikking over een vloot van 12 stoom- en motorschepen voor den maildienst, metende te zamen 112000 registerton en 35 stoom- en motorschepen voor den vrachtdienst, te zamen 231000 ton.
Van dien reusachtigen groei nu geeft het gedenkboek de geschiedenis in sobere mededeelingen en nuchtere cijfers, maar voor wie daarachter schouwt, is het een verhaal van durf en ondernemingsgeest, van vooruitzien en volharding ondanks tegenspoed, dat den mensch in dezen somberen tijd opheft en moed geeft voor de toekomst.
Van ‘volharding ondanks tegenspoed’ is wel een treffend voorbeeld, dat het eerste schip van de in 1875 uit de zeilreederij ontstane stoombootreederij Rotterdamsche Lloyd, de Groningen, den 6den Januari 1876 op de Maasvlakte strandde op zijn eerste thuisreis. Toch werd in 1876 de Drenthe gebouwd. De intusschen in April 1875 voor het eerst uitgevaren tweede boot der reederij, de Friesland, verging in 1877 met man en muis op de Spaansche kust. Maar de reederij gaf het niet op, bouwde in 1878 de Overijsel, die op 15 Juli 1879 bij Kaap Guardafui totaal verloren ging. Wie na zulke rampen hardnekkig de eenmaal op zich genomen taak voortzet, doet dat zeker niet in de eerste plaats voor het gewin, maar wordt gedreven door een onwankelbaar geloof in eigen kracht.
Een paar cijfers mogen hier gegeven worden, vooral ook om de nationale beteekenis van zulk een bedrijf in het licht te stellen.
Het eerste barkschip in 1839 kostte 86000 gulden, het laatste motorschip de Dempo 10 millioen. Aan bouw en uitrusting van de schepen besteedde de Rotterdamsche Lloyd in totaal 186 millioen, waarvan het overgroote deel in Nederland, o.a. 97 millioen alleen aan de werf De Schelde.
In één jaar, en nog wel in het crisisjaar 1931, kwam aan Rotterdam en haar bevolking aan havengelden, salarissen, loonen en uitrustingskosten een som van 9 millioen ten goede.
De maatschappij heeft voor pensioen aan het personeel en aan hun weduwen een ondersteuningsfonds gesticht met een kapitaal van 5 millioen.
Bij de behandeling van het wetsontwerp tot goedkeuring van het Postcontract met de Mij. Nederland en de Rotterdamsche Lloyd in 1892 bestreed Keuchenius in de Tweede Kamer de verhooging van de waarborgsom voor het brievenvervoer van 2400 tot 4000 gulden voor elke uitreis en voor elke thuisreis (de Fransche mail kreeg 4.000.000 gld. per jaar!), maar hij zeide daarbij toch:
‘Uit het vorig contract, Mijnheer de Voorzitter, is overgenomen art. 2, betreffende de verplichting voor den aanbouw van schepen hier te lande. Aan de Maatschappij ‘Rotterdamsche Lloyd’, Mijnheer de Voorzitter, moet hulde worden gebracht, dat zij reeds van den aanvang af zich heeft beijverd om der Nederlandsche nijverheid tegemoet te komen, en die nijverheid te verkiezen boven die in den vreemde. Reeds 7 schepen zijn door die Maatschappij in de vaart gebracht, welke gebouwd zijn op de werf van de Nederlandsche Maatschappij ‘De Schelde’.
En in de Eerste Kamer, bij de behandeling van dat wetsontwerp, vlocht Fransen van de Putte deze woorden in zijn redevoering (deze golden voor beide stoomvaartmaatschappijen):
De mannen, die aan het hoofd van de ondernemingen staan, zijn geen vreemdelingen, geen concessiehunters, om de verkregen concessie zoo spoedig mogelijk voordeelig van de hand te doen, maar mannen van het vak, bij uitnemendheid wakker, actief en ervaren. Niet alleen dat de Nederlandsche vlag van hunne schepen waait, maar zij zijn zelven Hollanders in hart en ziel. Ik heb dit in moeilijke jaren ondervonden, toen zij, nog op lang niet voldoende geoutilleerd, dag en nacht, steeds bereid waren de Regeering ten dienste te staan. In weinige maanden moest een tot nog toe ongekend aantal troepen, tal van goederen: voedingsmiddelen, hospitaalbehoeften, geweren, batterijen, artillerie, dynamiet, gevulde granaten, dekken, encrombreerende stoombarkassen enz. enz. naar Indië vervoerd worden. En toen, Mijnheer de Voorzitter, heb ik ondervonden, dat diezelfde mannen, altijd bereid en gereed, geen misbruik hebben gemaakt van de gunstige positie, waarin zij verkeerden om de Regeering te duur te laten betalen. Ik heb gemeend dit getuigenis, eene schuld van 20 jaren, thans op het juiste oogenblik te moeten afleggen.
Wij dachten een boekbespreking te gaan schrijven, maar het is, in eenvoudig proza, een loflied geworden op een staal van Neerlands volkskracht.
B.