bazen, een groote rol vervulden. Dat die toekomst aanvankelijk nog grootscher zou worden dan die van zijn stoutste droomen, zal hij echter nimmer hebben gedacht.
De groote verandering kwam op zijn elfde jaar, toen zijn neef René van Ohâlon sneuvelde en hem bij testament tot erfgenaam van al zijn goederen benoemde. Zoo kwam hij, mede door de goedgunstige beschikking van Keizer Karel V, in het bezit van vele rijke goederen in de Nederlanden en Frankrijk, waaronder ook het Prinsdom Oranje. En zoo werd hij als Prins van Oranje verder opgevoed aan het Hof van den Keizer te Brussel en moest hij terugkeeren tot de Katholieke kerk. Een geweldige verandering in zijn jonge leven. Want als page en spoedig ook als gunsteling van Karel V, in de weelderige, lichtzinnige omgeving van het Keizerlijk Hof, die geheel en al afweek van den eenvoud op Dillenburg, leerde hij een nieuwe wereld kennen en maakten de onschuldige jongensdroomen plaats voor meer bereikbare en in menig opzicht andere verlangens.
Zijn ster klom gestadig. Hij werd een gezien en bemind Bourgondisch edelman, wien de Keizer gunst op gunst bewees. Zijn huwelijk met Anna van Egmond, gravin van Buren, voegde nieuwe en rijke goederen toe aan zijn reeds omvangrijk bezit en toen tenslotte, na den troonsafstand van Karel V, diens zoon Philips hem tot Ridder van het Gulden Vlies en Lid van den Raad van State benoemde, was hij een der allervoornaamste edelen, een der Grooten van de Nederlanden geworden.
Door deze snelle stijging naar een invloedrijke, hooge positie was de eenvoud tijdelijk uit zijn karakter verjaagd of althans overvleugeld door andere verlangens. Hij voelde de macht, die zijn rang hem verschafte en hij wilde die gebruiken en handhaven. Vooral tegenover Philips, wiens ingrijpende maatregelen met betrekking tot het bestuur over de Nederlanden maar al te dikwijls tegen de adviezen van den Raad van State in werden genomen. En mochten ook de kettervervolgingen hem als mensch tegen de borst hebben gestuit, ook het feit, dat hij als Groote van den lande te weinig invloed kon doen gelden, heeft hem ongetwijfeld mede tot verzet geprikkeld. Verzet tegen de machiavellistische politiek van Granvelle, tegen de verscherping der bloedplakkaten, tegen de weifelachtige houding van de Landvoogdes Margaretha. Hij en de Nederlandsche edelen voelden zich gepasseerd en tekort gedaan, nadat zij zich bewust waren geworden van hun feitelijke machtspositie tegenover het autokratisch bewind. Daarnaast hebben de verarming en onderdrukking der bevolking, de groote uitbreiding van het protestantisme en de gebeurtenissen in het buitenland geweldigen invloed gehad op zijn houding, die steeds krachtiger werd en ten top steeg in de bijna revolutionaire redevoering in den Raad van State op 31 December 1564.
Hij heeft echter den wettigen weg niet verlaten, voordat al zijn pogingen hadden gefaald. Ook in de dagen van het Compromis en den Beeldenstorm heeft hij zijn plicht jegens den Koning vervuld, het laatst door de opstandige beweging te Antwerpen te onderdrukken. Had hij in die dagen naar de macht willen grijpen, hoe gemakkelijk zou het hem gevallen zijn zich aan het hoofd der felle Calvinisten te plaatsen. Misschien zag hij met zijn vooruitzienden blik op dat oogenblik nog geen heil in verzet met de daad, misschien ook stuitte het hem tegen de borst als Prins van Oranje gemeene zaak te maken met opstandelingen uit de heffe des volks.
In elk geval trok hij zijn verstandige conclusies uit de gebeurtenissen. Hij verliet de Nederlanden, wetende, dat hij daarmee een zware verdenking op zich laadde en zijn rijke goederen zeer waarschijnlijk prijs gaf. Immers zijn spionnen hadden hem reeds gemeld, dat Madrid hem vijandig gezind was.
Van dat oogenblik groeide zijn heldendom uit de puinhoopen van zijn eens zoo schitterend bestaan. Beroofd van goederen en waardigheden, was hij niet meer dan een verarmde banneling, levend bij de genade van zijn Nassausche familie en bevriende Duitsche vorsten. Pogingen om zich te herstellen door gewapende invallen in de Zuidelijke Nederlanden faalden jammerlijk door geldgebrek. In de jaren 1568-1572 werd hem slag op slag toegebracht, totdat hij tenslotte onverschillig was geworden voor zijn persoonlijke zaken, totdat het bezit van aardsche goederen geen waarde meer voor hem had en uit de loutering van het lijden een diep-godsdienstig gevoel baan brak.
Toen ging hij alleen en berooid naar Holland, waar tal van steden zich tegen Spanje en vóór den Prins hadden verklaard. Toen had hij nog slechts één gedachte, één doel: de bevolking der Nederlanden te bevrijden van dezelfde tirannie, die ook hemzelf zoo zwaar had getroffen. Hij haakte niet meer naar persoonlijke macht, niet meer naar herstel van zijn positie en evenmin naar het bezit van zijn goederen. Hij stelde zich in dienst van het volk en in dienst van de Staten voor een bijna onmogelijken strijd tegen den machtigen overheerscher. En in dien strijd werd hij een held in den schoonsten zin van het woord.
Hoeveel tegenstand, hoeveel onwil en lauwheid heeft hij moeten overwinnen om inderdaad den grondslag voor onze vrijheid te kunnen leggen. Nu eens grooter, dan weer kleiner groepen steunden hem en het aantal zijner aanhangers en medestrijders wisselde met den dag. Hoe verder zijn doel reikte, hoe verder hij in de toekomst zag, hoe minder men hem kon volgen. Ging het om het behoud of het verzet van een stad, om den strijd tegen Alva's wreede troepen, dan toonde het volk kracht en uithoudingsvermogen genoeg. Maar tastte hij verder, zag zijn staatsmansblik uit naar vereeniging van provinciën, predikte hij verdraagzaamheid, vroeg hij samenwerking lusschen alle gewesten, dan werden velen schuw en wantrouwend. Vereeniging van Noord en Zuid door de Pacificatie van Gent werd niet ten volle begrepen en alleen de Unie van Utrecht vond tot op zekere hoogte instemming. Soms vond hij prachtigen, spontanen steun, dan weer slechts tegenwerking en verguizing.
Maar onder alle omstandigheden bleef hij onwankelbaar trouw en standvastig de eenmaal opgenomen taak volvoeren. Hij ging niet heen in de dagen, waarin men hem alleen liet staan; hij holde niet doldriftig door, wanneer men hem steunde en toejuichte.
Dag aan dag was zijn leven in gevaar, doch geen oogenblik liet hij zich daardoor van zijn weg dringen. Noch de bedreiging met sluipmoord, noch de uitvoering daarvan konden hem doen versagen. En wanneer ooit iemand voor zijn land en zijn volk als een held gevallen is, dan is het Willem van Oranje geweest, wiens laatste woorden en gedachten een bede waren voor het welzijn van zijn volk.
Dapperheid noch schitterende krijgsbedrijven, van welken veldheer ook, kunnen worden afgewogen tegen den heldenmoed van den Vader des Vaderlands.
Mogen oud en vooral jong Nederland dit beseffen in deze dagen, waarin wij deze grootste figuur uit onze historie herdenken.
Den Haag, Maart 1933.
A. DEN HERTOG.
Geef dit nummer van Neerlandia ter lezing aan hen, die nog geen lid zijn van het Algemeen Nederlandsen Verbond.