verbod tegen geheime politieke samenkomsten gebruikte, om de godsdienstige verzamelingen van de kleine kringetjes, die tegen de ‘Groote Kerk’ in Bentheim protesteerden, door dragonders uiteen te jagen. De naam van mijn vader was Jan Hendrik Vos, die van mijne moeder Aaltje Beuker. Aangaande die vroegere gebeurtenissen op kerkelijk terrein in ‘de Graafschap’ is meer te lezen in een boekske door mijn oom Ds. Beuker indertijd uitgegeven, onder den titel ‘Tubantia’.
Mijn vader genoot zijn predikantsopleiding te Kampen. Hij was achtereenvolgens predikant bij de gemeenten: Ulzen (in Bentheim), Heerenveen, Katwijk (Z.-Holland), Lutten a/d. Dedemsvaart, Pernis (op het eiland IJsselmonde, tegenover Schiedam) en Ommen in Overijssel. Van de laatstgenoemde plaats vertrok Ds. Van Kaalte (als ik mij niet vergis) naar Amerika, en de herinnering aan hem en zijn werk was, toen wij daar woonden, nog levendig. Mijne ouders reisden vandaar naar Grand Rapids in Michigan, waar mijn vader vele jaren ‘gestaan’ heeft op zijn emeriteering, omstreeks 1900.
Mijne opvoeding genoot ik in de openbare scholen te Katwijk, Lutten, Pernis. Later aan de zoogenaamde ‘Fransche school’ te Schiedam. Onmiddellijk daaraanvolgende genoot ik huisonderwijs bij Ds. Engelbrecht in Spijkenisse (Z.-Holland): Ds. Engelbrecht had eenige jaren in Zuid-Afrika (Kaapkolonie) als onderwijzer doorgebracht en was dus bekwaam om mij in het Fransch en Engelsen te onderrichten.
Na mijn verblijf te zijnen huize werd ik in het gymnasium te Amsterdam, onder het rektoraat van Kappeyne van de Coppello (broeder van den ‘minister’ van dien naam) gematrikuleerd. Mijn levendigste herinneringen zijn die verbonden aan het onderwijs in het Latijn, toentertijd gegeven door Dr. Spever (later Professor in het Sanskriet), en dat van W. Hofdijk in de Nederlandsche taal en letterkunde; zijne ‘Kennemer-Balladen’ bewonderde ik zeer, vooral zijn, soms aan het religieuze grenzenden, eerbied voor de boomwereld van Noord-Holland boven het IJ. Ik herinner mij nog eene uitdrukking, gebruikt bij eene beschrijving van dat landschap, die aldus luidde: ‘Boomen, je zoudt er voor knielen’.
In 1881 promoveerde ik van het Amsterdamsche gymnasium. Het was hetzelfde jaar waarin onze familie naar Amerika trok.
Afgedacht van Hofdiik en zijn handboek over de ‘Nederlandsche letterkunde’, werd ik meest beïnvloed door de poëzie van ten Kate en (uit het verleden) door die van Jan Luiken. Ook da Costa sprak sterk tot mij. Met Vondel en Bilderdijk raakte ik eerst later meer intiem bekend.
Tijdens mijn verblijf als student in Duitschland (1885 - 1886 te Berlijn, 1886 - 1888 te Straatsburg werd ik meer met de nieuwere Duitsche literatuur bekend. Het meest genoot ik van de poëzie van Gottfried Keiler en Conrad Ferdinand Meier, beide Zwitsers. Ook Hamerling. die toen zeer veel opgang maakte, las ik gaarne. De klassiek-Duitsche literatuur en het ‘Romanticisme’ uit het laatst der 18de en de eerste helft der 19de eeuw bleven meer OP den achtergrond.
Tijdens müm later verblijf in dit land voelde ik veel voor de dichterlijke züde in Emerson (minder voor Longfellow, ofschoon die toen zeer in de mode was). Van de contemporaine Britsche dichters waren Tennyson en Swinburne mijne idealen.
Bij het onderwijs ben ik achtereenvolgens werkzaam geweest:
1881 - 1883 in het literarische propaideutische onderwijs aan de toen nog zeer kleine, theologische school der (Holl.) Christelijk Gereformeerde Kerk te Grand Rapidis, Michigan:
1888 - 1893 als professor in de Systematische Theologie aan hetzelfde Seminarie;
1893 - 1932 als professor in de ‘Bijbelserie Theologie’ aan het Seminarie der ‘Presbyteriaansche Kerk in U.S.A.’ te Princeton New Jersey.
De jaren liggende tusschen 1883 en 1893 werden doorgebracht als student aan ‘Princeton Seminary’ 1883 - 1885, en aan de voorgenoemde Hoogescholen in Duitschland (1885 - 1888).
Uitgegeven heb ik op Theologisch gebied twee boeken (Engelsen), waarvan het eerste den titel draagt: ‘The Solf- Discloure of Jesus’ 1926) en het tweede ‘The Pauline Eschatology (1930).
Mijn dichterlijke productie bepaalt zich tot de volgende bundeltjes:
Spiegel der Genade (1922);
Spiegel der Natuur (1927);
‘Charis’ (Grace and Charm), Engelsche verzen (1931); Spiegel des Doods (1932).