Neerlandia. Jaargang 34
(1930)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Nederlander in Amerika.Friesche Mennisten in Indiana.In de reisbrieven van Sjouke de Zee wordt de aandacht gevestigd op een boekje, welks bestaan blijkbaar gedurende langen tijd ook den uitgevers ontgaan was: zij repten er althans nimmer van bij mijn verzoeken om inlichtingen betreffende Nederlanders in Amerika, welke inlichtingen zij mij overigens volop verstrekten. Nu ik den titel van het betreffende geschriftje noemde: ‘Eenige jaren in Amerika.. medegedeeld door John’ werd het mij onmiddellijk toegezonden door ‘Hepkema's Courant’ in welke krant John's mededeelingen eerder gestaan hadden. ‘John’ blijkt te zijn een zekere Jan de Jong uit Sloten, die, ietwat op avontuur belust, zich - waarschijnlijk door bemiddeling van den bekenden Tjibbe Geerts van der Meulen (vgl. blz. 10) - in het voorjaar van 1882 met tal van gewestgenooten op de ‘Nederland’ van de Red Star Line te Antwerpen inscheepte naar New York, waar de Friezen door een broeder van Tjibbe Geerts werden begroet, welke broeder hen ook verder op allerlei wijze behulpzaam was. Jan verbleef van 1882 tot 1886 in Amerika, verdiende er op de meest verschillende wijzen zijn brood, keerde echter, rusteloos als hij was, in het laatstgenoemde jaar naar Nederland terug, om in 1888 opnieuw scheep te gaan naar de Nieuwe Wereld, waar hij zich sedert en thans blijvend te San Francisco heeft gevestigd. Het hier te behandelen geschrift gaat over het eerste verblijf. Het heeft voor ons bijzondere waarde, omdat het eerste reisdoel van John was de nederzetting der Balksche Mennisten in den Staat Indiana, temidden van welke Doopsgezinden John ruim vier maanden heeft vertoefd. Zijn mededeelingen geven een antwoord op verschillende vragen. In de eerste plaats blijkt ook hier, dat de vestiging van slechts enkelen veelal leidt tot het ontstaan van een bloeiende kolonie. Bij John's komst in 1882, dus bijna 30 jaren na de eerste vestiging, blijken er nog zeer vele andere Friezen, meest - niet allen - ook uit het Zuidwesten van Friesland, en voor een deel ook Doopsgezind, gevestigd te zijn. De meesten hunner blijken te hebben behoord tot de zoogenaamde ‘Mennistenuittocht’ met welke uitdrukking dan niet wordt bedoeld het vertrek van de Balksche Doopsgezinden in 1853 - slechts een 17-tal personen - maar de landverhuizing van een 80-tal Gaasterlanders - een tiental huisgezinnen en een aantal vrijgezellen - in 1854. eveneens naar Indiana, naar de omgeving van Goshen aldaar, waar de Balkers zich een jaar eerder hadden gevestigd. Wij dienen dus feitelijk (en beter!) van een eersten (1853) en van een tweeden (1854) uittocht der Mennisten te spreken. Aan dezen tweeden uittocht had o.m. deelgenomen de heer Piebe SwartGa naar voetnoot1), bij wien John evenals zoo vele andere Friezen na aankomst in het Beloofde Land eenigen tijd verbleef. John spreekt behalve van dezen heer Swart, eigenaar van 160 pondematen bouw- en boschland en schoolopziener in Elkhart County, ook van diens zoon John, ‘die 's winters aan 't hoofd der school en 's zomers aan 't hoofd der boerderij staat.’ Wij maken verder nog met tal van andere Friezen kennis, die allen in elkaars omgeving wonen, binnen ‘een omtrek van wel drie uren middellijn’, een echte Friesche nederzetting dus, omringd door overigens meest Duitsche kolonisten. - De metgezel van den voorganger in 1853, van Ruurd J. Smit, Ruurd Jacobs Symensma, blijkt reeds twee jaren na zijn vertrek uit Balk te zijn overleden door een ongeval bij het houthakken. Zijn weduwe stond echter tijdens John's verblijf nog aan het hoofd van een groote boerderij, bijgestaan door een dochter en drie groote zoons, ‘welke allen voor loon bij haar dienen’. Ook de overige Friezen schijnen meest boer te zijn en in Indiana tot welvaart te zijn gekomen, zoo Jelle Swart, een broer van Piebe, eveneens ‘groot boer’; Klaas Ruurd Visser, Jan Belt, een Kuindersman, ook landbouwer maar tevens molenaar en fabrikant, de Wed. van Willem Duiker met vier kinderen, Ferwerda, Haitze Lieuwes Visser, K.P. Duisterhout, S. en A. van der Veen, H. Werkhoven, J. en H. Siemensma, H.A. Visser, T.S. de Vries, enz. S. de Boer bleek aannemer van waterleidingen te zijn en A.H. Nijmijer, sedert 1867 met zijn groot gezin in Amerika, rentenierde reeds! Enkele kolonisten waren, blijkbaar met den zoo Amerikaanschen treklust bezield, uit Indiana verder West getrokken, zoo de gebroeders A. en F. Krul in gezelschap van K. Th. de Jong naar Californië, anderen naar Kansas, weer anderen naar Oregon. Dat de families ook overigens reeds min of meer veramerikaanscht waren, blijkt o.m. uit het feit, dat reeds tijdens John's bezoek menigeen zijn Hollandschen naam verengelscht had. Sommigen der Visser's noemden zich Fisher. Duisterhout liet zich Darkwood noemen! Een enkele, met name P. Swart, was met een Amerikaansche gehuwd. De meeste Friezen echter trouwden Friesche famkes, terwijl - tweede bewijs, dat de veramerikaansching slechts oppervlakkig was - men onder elkaar nog bij voorkeur Friesch bleef spreken. En wat even belangrijk is: de meesten hadden, ondanks alle welvaart, den eenvoud bewaard en waren godsdienstig gebleven. In dit verband is van belang het bezoek, dat onze schrijver aan den ouden prediker R.J. Smit bracht, die nog steeds in de zoogenaamde ‘Hollandsche Verzameling’ ook wel ‘Dutch meeting’ genoemd, voorging. Met uitzondering van J. Belt waren 't allen Friezen, die de kerkdiensten om de vier weken of 14 dagen bijwoonden. Ook John nam aan een ervan deel: ‘De dienst begon 's morgens te 10 uur, zonder klokgelui. Van heinde en verre, hoewel niet in grooten getale, waren de belanghebbenden opgekomen, zoo mannen als vrouwen en kinderen. De voorganger Smit en de voorzanger, Klaas Haitzes Visser, namen plaats achter een tafel tegenover de hoorders. De dienst werd geopend met Psalmgezang; eerst werd een Psalm in de Nederlandsche en daarna een in de Engelsche taal gezongen. Vervolgens deed mr. Smit een kort, doch overluid gebed, onderwijl de geheele gemeente geknield lag. Nu kwam de predikatie. Er werd gesproken naar aanleiding van den tekst: Weest niet hoogmoedig. Nu, wat dat betrof, de omgeving kon niet tegen den spreker getuigen. Want alles, wat ik er zag, was bizonder eenvoudig en wat de broederschaar zelve aangaat, ook zij toonde in kleeding en voorkomen: ‘'t geloof uit hare werken.’ Geen zucht naar praal of pronk viel er op te merken.’ Toch was ook hier reeds veramerikaansching ingetreden: de prediker had zijn jas uitgetrokken, terwijl | |
[pagina 197]
| |
de kinderen - blijkbaar reeds echt Amerikaansch eigen baas! - ‘onder de preek vrij spel hadden en ongestoord hunne levenslustige natuur mochten volgen.’ Trouwens de geloovigen zelf veroorloofden zich wel meer weelde dan in het Oude Land. In mijn ‘Nederlanders in Amerika’ (I, blz. 181), wees ik op hun afkeer van rooken en drinken en op hun teleurstelling, toen zij hun Amerikaansche geloofsgenooten uit pijpjes zagen rooken. John merkte echter op, dat vele der boeren, met name T.S. de Boer, tabak verbouwden ‘enkel voor eigen gebruik.’ En of men ook van den drank niet zeer afkeerig was? John zelf in geen geval. Hij had bij zijn bezoek aan de Mennisten een kistje met honderd sigaren medegenomen en ook een volle flesch Hollandschen jenever, van welke hij zelf bij zijn aankomst te Goshen, toen niemand hem daar kwam afhalen, bij wijze van troost - maar misschien toch wel in verband met de af te leggen bezoeken ietwat onkiesch - het eerste glaasje klare nam! Amsterdam. Dr. J.v. HINTE. |
|