Nederlander in Amerika.
De Nederlandsche Taal in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. 1623-1930.
Van Prof. Dr. Henry S. Lucas, hoogleeraar in de geschiedenis aan de ‘University of Chicago’, die Nederlander van afkomst is, ontvingen wij een in het Engelsch geschreven artikel, dat in het Nederlandsch overgezet, hieronder een plaats vindt:
Het zal misschien voor vele lezers een verrassing zijn te vernemen, dat de Nederlandsche taal in Amerika gesproken is al den tijd sinds Hollanders voor het eerst in 1623 hun voet hebben gezet op den oever van den Hudson en Nieuw-Amsterdam hebben gesticht. Gedurende den kolonistentijd heeft deze taal als voertuig van de gedachten dienst gedaan. Predikanten van de ‘Reformed Church’, die zoolang afhankelijk is geweest van de classis van Amsterdam, lazen dikwijls de boeken van de bekende Nederlandsche godgeleerden, en de lidmaten der gemeente hielden niet op, vooral op de meer afgelegen plaatsen, onder elkander Nederlandsch te spreken.
De immigratie uit Nederland was gedurende de eerste tientallen van jaren na den onafhankelijkheidsoorlog natuurlijk gering - tusschen 1832 en 1845 zijn, volgens de ‘United States Immigration Commission’ slechts 2765 Nederlanders in Amerika aangekomen, die het allengs afnemend getal van hen die Nederlandsch spraken, dus niet aanmerkelijk hebben kunnen versterken.
Het bewijs, dat de Nederlandsche taal ook op het Engelsch in dien aller eersten tijd eenigen invloed heeft uitgeoefend, zou een eenvoudig onderzoek zonder veel moeite kunnen aantoonen. Met één voorbeeld kan worden volstaan. In New York, Pennsylvanië en in de Staten, die westelijk van deze zijn gelegen, als Ohio en Michigan, zeggen de nederzetters, die uit streken kwamen oorspronkelijk door de Hollanders gekoloniseerd, of uit nabijgelegen gebieden, nog altijd: ‘red up the room’, wat klaarblijkelijk komt van het Nederlandsche werkwoord ‘redd(er)en’.
Toen ds. Hendrik Peter Scholte te New York en New Jersey onder het volk van Nederlandsche afkomst kwam, vond hij er die nog altijd de taal hunner vaderen spraken. Hij werd zelfs door een gemeente uitgenoodigd om in zijn moedertaal voor hen te preeken.
Toen de aanwas van immigranten onder leiding van H.P. Scholte, C. van der Meulen, Vader van den Broek, Peter Zonne, G. Baay en A.C. van Raalte grooter werd, organiseerde men verscheidene kerken, waar alleen Nederlandsch gesproken werd. Er zijn er thans nog enkele waar alleen Nederlandsch de voertaal is, waaraan men zich taai vasthoudt.
Zoolang het land nog geen steedsch karakter had aangenomen, was het voor de Nederlandsche gemeenten, die in de maagdelijke wouden of op de eindelooze prairiën gesticht waren, mogelijk een zeker isolement te bewaren en ondergingen zij derhalve weinig verandering. Gedurende langen tijd geleken Pella in Iowa, en Zeeland en Holland in Michigan, tenminste wat de taal betreft, op zuiver Nederlandsche dorpen.
Amerikaansche invloeden slopen dus aanvankelijk zeer langzaam in, maar tegen het einde van de vorige eeuw bracht de electrische tram en spoedig daarop de automobiel verandering. Gemeenten werden nu meer dan ooit nauw saamverbonden en de snelle ontwikkeling van de industrie droeg bij om de Nederlanders uit hun staat van afzondering te verdrijven. Veel jong volk ging in zaken of naar de fabriek, dikwijls ver van huis. Zij zagen zich geplaatst tegenover een maatschappij in welke Engelsch gesproken werd en zoo werd het onvermijdelijk, dat bekendheid met de Nederlandsche taal snel verdween.
Hunne ouders en grootouders hadden Nederland verlaten in het midden eener eeuw, die de indusriëele omwenteling van later nog niet kende. De menigte van vaktermen die deze in elke taal inbracht, hadden de boeren van de Drentsche heide en uit Overijsel, of van de Groningsche en Friesche klei, die naar Amerika waren getogen, zich nog niet eigen gemaakt. Toen de industriëele ontwikkeling nu ook in de Nederlandsche gemeenten in Amerika binnendrong, werd het gebruik van Engelsche vaktermen sterk aangemoedigd, daar de Nederlanders zelf eenvoudig geen woorden hadden voor de vele voorwerpen, waarmede zij in aanraking kwamen.
Maar de taal die men aan moeders knie leert kan niet zoo eenvoudigweg worden uitgeroeid. Nog altijd wordt in steden en dorpen Nederlandsch gesproken en vooral op het platteland. Zelfs tegenwoordig kan men de dialecten nog duidelijk onderscheiden, zooals Brabantsch, Friesch, Groningsch, Drentsch en Overijselsch, ja zelfs het Bentheimsch. In sommige gezinnen in de buurt van Graafschap (dichtbij Holland, Michigan) en te McBain bij Cadillac in Michigan, een dochter-nederzetting van Graafschap, kan men tegenwoordig nog een bord soms een ‘teller’ hooren noemen.
Het is moeilijk te zeggen hoelang de Nederlandsche taal onder deze omstandigheden nog in gebruik zal zijn. De nieuwe invloeden zullen niet nalaten zich, en dat in versterkte mate, te doen gelden. De toevloed van immigranten is, ten gevolge van de quota die het Rijk na den oorlog heeft bepaald, opgehouden. Maar er zijn nog altijd vele kinderen die van hun prille jeugd Nederlandsch leeren, en het is wel heel onwaarschijnlijk te vermoeden, dat zij, ouder wordende, het spreken van deze taal geheel zullen verkeren. Het is dus te verwachten dat de Nederlandsche taal het in de Vereenigde Staten zeker op zijn minst nog wel een generatie zal uithouden.