Voorzichtigheid geboden.
De plicht van elken goeden Nederlander om de Vlamingen te steunen in hun taalstrijd brengt soms ook de noodzakelijkheid mee om stamgenooten, die hen in dien strijd in den rug aanvallen, te brandmerken. Maar, we hebben het in den laatsten tijd in twee gevallen ondervonden, men zij voorzichtig met het dadelijk als volle waarheid aannemen van berichten omtrent zulke rugaanvallen.
Het Algemeen Handelsblad van 3 September j.l. bevatte een telegram uit Brussel, meldende, dat er te Knocke relletjes plaats hadden, waarbij een groep Vlaamsche studenten werden lastig gevallen ‘door een troep badgasten aangehitst door den consul van Nederland te Brugge, Van der Haert, directeur der Gist- en Spiritusfabriek aldaar.’
Wij brachten dat bericht onder de aandacht van den Minister van Buitenlandsche Zaken, die ons antwoordde, dat, uit een ingesteld onderzoek ‘is komen vast te staan, dat de Consul der Nederlanden te Brugge, de heer J.H.A. van der Haert, tijdens de te Knocke plaats gehad hebbende anti-Vlaamsche betooging zich in zijn fabriek te Brugge bevond.’
Diezelfde consul te Brugge zou volgens de (Brusselsche) Standaard een manifest tegen de vernederlandsching der Universiteit te Gent in omloop hebben gebracht.
De Minister van Buitenlandsche Zaken, die naar de juistheid van dit bericht een onderzoek deed instellen, deelde ons op ons verzoek mee, dat het bericht van de Standaard, als zou de consul van Brugge een manifest tegen de vernederlandsching der Gentsche Hoogeschool in omloop hebben gebracht, niet juist is.
Wèl heeft hij een manifest medeonderteekend, waarin aangedrongen wordt op vrijheid van de huisvaders in de keuze van de taal, waarin hun kinderen onderricht zouden genieten.
Wij meenen hierbij toch te moeten opmerken, dat een Nederlandsch Consul in België beter zou doen, zich van elke inmenging in den taalstrijd te onthouden.