gericht op nuttige en noodzakelijke dingen, maar ze ziend zonder grenzen, niet in verband met andere nuttige en wenschelijke zaken, in veel te groote afmetingen, ze is de onze niet, ze kan de onze niet zijn, omdat ze onze zaak zou schaden, omdat ze onnoodig is. Want wat wij willen: dat ieder Nederlander een levendig stambewustzijn heeft, een levend besef van zijn geestelijk bezit, ook van het stoffelijk kunnen en kennen van ons volk, dat is immers in ieder Nederlander aanwezig. Het behoeft maar gewekt te worden, het is er wel.
Daarom is ons beste en allereerste propagandamiddel onze geestdrift, het warm worden van ons hart, als het gaat over de Nederlandsche zaak; over daden van ons volk, of van den enkeling, die er zijn mogen; het warm loopen van onzen toorn, als ons recht, onze naam, onze waarde als volk aangerand worden. Niet omdat wij die innerlijke hoovaardij bezitten, waarvan Beets eens rijmelde:
Weest dankbaar en verblijd,
Omdat gij Nederlanders zijt;
maar omdat wij ons eigen bezit het beste voor ons volk en van onze persoonlijkheid achten, omdat wij het niet missen willen en kunnen, omdat het de geestelijke lucht is, die we inademen; de bodem, waardoor wij gevoed worden; omdat wij geen bastaarden willen worden, geen ontwortelden, omdat wij voor ons volk zijn plaats opeischen, zijn eigen plaats onder de zon.
Geestdrift dus onder de leiders, onder de leden. Maar dan een geestdrift, die zich uit in daden, niet enkel in woorden. Zooals zoo vaak den Vlamingen verweten is, dat zij zoo goed de leeuwen konden laten dansen en verder niets deden, - een tijd, die gelukkig voor den Nederlandschen stam voorbij is - zoo ga het met ons niet. Zeker, het woord moet ook getuigen, maar als achter het woord de daad niet komt, dan ware het woord beter achterwege gebleven. We hebben daden noodig, daden door werken, arbeiden.
En dat moet in de afdeelingen geschieden. Het groepsbestuur kan leiden, mag regelen, mag bevruchtende denkbeelden uitzenden, het bewerken van den akker kan niet anders dan door de afdeelingen gebeuren. En dan komt vanzelf de prikkelende wederwerking; door den arbeid der afdeelingen, der afdeelingsbesturen wordt de werkzaamheid van 't groepsbestuur verhoogd, wordt daar de geestdrift versterkt en omgekeerd keert die terug tot de afdeelingen. Dan zijn we misschien ook eens af van de eeuwige reglementsharrewarrerijen en kleinigheden, van kwesties over verhouding tusschen groepsbestuur en afdeelingen, die zoolang, al te lang, onze atmosfeer bedorven hebben, en den geest hebben afgehouden van waar onze werkzaamheid toch ligt. Dat moge het eerste gevolg zijn van onze geestdrift, die onze beste propaganda is.
Maar hoe moet nu die geestdrift in daden omgezet worden in de afdeelingen, waar vindt ze haar arbeidsveld? Is er wel plaats voor haar naast die tallooze vergaderingen en bijeenkomsten van den hedendaagschen vereenigingstijd? Of er werk is? Werk te over. Eerst van beschermenden aard. Tot in 't hartje van Holland toe. Ik ken geen land ter wereld, waar de dagelijksche omgangstaal, de taal der dagbladen, de taal der sport, de wetenschappelijke taal, de taal der wetgeving zoo doorspekt is met vreemde woorden en bastaardwoorden als in Nederland. Ik ken geen land ter wereld, waar zooveel kooplieden en zaken hun aankondigingen en uithangborden zoo gaarne in vreemde talen zien, als in Nederland. Laat Holland maar oppassen, want anders komt nog de tijd dat in de Zuidelijke Nederlanden zuiverder Nederlandsch gesproken en geschreven wordt, in het verfranskiljoneerde Vlaanderen, maar dat nu stevig aan 't uitzieken is, dan in Noord-Nederland en dat we onze kinderen naar Vlaanderen zenden moeten, om waarlijk zuiver en smeuig Nederlandsch te leeren. En waar nu de taal een volk is, moet dat volk zijn taal hoog houden en zoo zuiver mogelijk. Daarvoor staan de afdeelingsbesturen, de afdeelingen als wachters op Zions muren. De uitdrukking van den Nederlandschen geest, van de Nederlandsche daad, het Nederlandsch woord zuiver houden en zooveel mogelijk van smetten bevrijden, dat is een allereerste eisch.
En dan wijzen, voortdurend wijzen op het belang van onzen stam, bevordering van onze eigen nijverheid, onze eigen kunst, onze eigen wetenschap. Heusch, ze mogen er zijn, naast die van andere landen. De menschheid in onze omgeving laten zien, wat een vereeniging als Nederlandsch fabrikaat vermag, wat onze drukkerijen voortbrengen, wat dat overzeesche grootere Nederland beteekent. Tentoonstellingen in elkaar zetten, met hulp van andere vereenigingen zoo noodig, maar waar door alles heen te bespeuren is: dit is nu Uw werk, Nederlanders. En dat moet gij steunen. En daarbij voortdurend acht geven hierop, dat Uw afdeeling daarbij genoemd wordt, er in betrokken is, niet uit persoonlijke ijdelheid, maar opdat iedereen wete, dat gij er zijt, wat gij wilt, en Uw geestdrift in anderer hart die geestdrift ook ontvonke.
En dan laten zien en hooren, wat die allerbelangrijkste der geestesuitingen van een volk, de kunst, vermag. Nederlandsche muziek, Nederlandsche letterkunde, Nederlandsche tooneelkunst onder de menschen brengen. Zorgen, dat men wete, dat er oudere en nieuwere Nederlandsche toondichters zijn; zorgen, dat men wete, dat er oudere en nieuwere Nederlandsche blij- en treurspelen zijn; zorgen, dat men wete, dat er Hollandsch oud en nieuw proza en oude en nieuwe dichtkunst is, die met eere genoemd mogen worden en die bovenal uitdrukking zijn van den echt Nederlandschen geest, waaraan onze geesten zich nog altijd verkwikken en reinigen.
En dan kennis aanbrengen van ons land, van het groote gebied, waarover de Dietsche stam verspreid is, van dat groote Overzeesche Nederland in Oost en West, waarop onze cultuur haar stempel drukt en nog steviger drukken moet. En hier is 't juist andersom, dan in 't algemeen. Eerst is hier de liefde tot volk, stam, gebied en uit die liefde komt de zucht naar weten, kennen er van, wat weer voert tot diepere, warmere liefde er voor. Lezingen laten houden, waarin het eigenaardige, kenmerkende van een landstreek, van een onderdeel van den stam naar voren komt; opwekken tot bezoek dier streken, bestudeering van de geschiedenis van den Nederlandschen stam, herdenken van belangrijke personen en feiten, vooral ook plaatselijke, die bijgedragen hebben tot verspreiding onzer geestelijke waarden, tot verhooging van ons aanzien als volk, tot verreining van onzen Nederlandschen geest. Er ligt een zee van arbeid, van werk, waaraan gearbeid moet worden, om in den dreigenden tijd van eenvormigheid, van een vervlakkend internationalisme zijn zelfstandig-