ging van het buitenland, allengs het loodje moet leggen tegenover haar machtige mededingster. Deze toestand bestaat alleen in Nederland, België en Zwitserland en ontmoet overal denzelfden weerstand. Slechts heeft het laatstgenoemde land onlangs genoegen genomen met een schikking, die geldelijk voordeelig is, maar het geheele muziekleven daar te lande van de Fransche maatschappij afhankelijk maakt, terwijl de toestand in België tot een nationaliteitenstrijd geworden is (tusschen Walen en Vlamingen) en dáár natuurlijk de Vlaamsche auteurs tegen de Franschgezinde elementen niet (of nog niet) op kunnen. De internationale Fédération des Bureaux de Musique heeft al herhaaldelijk getracht den toestand door moties te regelen in dien zin, dat in elk land maar één nationaal bureau behoorde te bestaan, maar is onmachtig gebleken haar wil tegenover de machtige Sacem, wat de drie genoemde landen betreft, door te zetten.
Nu zal dus binnen korten tijd de Buma het afleggen en de Sacem een feitelijk monopolie erlangen voor Nederland. Ons gansche nationale muziekleven zal op die manier van de Fransche Sacem afhankelijk worden, terwijl daarop natuurlijk van geen regeeringstoezicht sprake zal kunnen zijn, daar het hoofdbureau te Parijs gevestigd is en zich dit niet zal laten welgevallen. Daarom grijpt onze Regeering in en redt het nationale Bureau. Zij verdrijft de Sacem van een terrein, dat deze niet toekomt, maar laat haar natuurlijk de vertegenwoordiging der Fransche belangen in Nederland gelijk overal elders.
Het geldt hier dus de vestiging van een monopolie òf voor Sacem òf voor Buma, het eerste buitenlandsch en zonder eenig Nederlandsch toezicht, het tweede Nederlandsch en onder toezicht der Regeering.
* * *
Men begrijpt nauwelijks dat hier voor een rechtgeaard Nederlander nog eenige aarzeling mogelijk is.
Toch ziet men thans van vele zijden oppositie tegen het ontwerp ontstaan. In de eerste plaats van alle met de Sacem verbondenen (met nationale banden, met geldelijke banden, met ‘zedelijke’ banden en met contractueele). Dan door een aantal ‘auteursrechtbetalenden’, die bang zijn voor een verhooging van het door hen verschuldigde, wanneer de Buma hier de lakens zal hebben uit te geven, maar die vergeten, dat het regeeringstoezicht hen tegen alle kneveling zal vrijwaren en vaste regelen (welke trouwens nu reeds bestaan) voor de sluiting van alle overeenkomsten zal vaststellen. Vervolgens door juristen, die spreken van strijd met de Berner Conventie (al heeft dit argument nu vrijwel afgedaan), van een gemis van rechtsgrond, van het verderfelijke van monopolies, van de wijze, waarop de Sacem de wet zal kunnen ontduiken, door zich meester te laten maken van de auteursrechten der bij haar aangesloten Nederlanders en aldus geen ‘bemiddeling’ meer te verlenen, maar op te treden in eigen naam. Eindelijk door degenen, die het nog zoo kwaad niet zouden vinden, indien het muziekleven in Nederland geheel onder Franschen invloed kwam te staan en die krachtens ervaring oude grieven hebben tegen Buma.
Er bestaan grieven tegen Buma en deze worden nu breed uitgemeten. Buma is met al te onverbiddelijke gestrengheid opgetreden tegen weigerachtigen en zelfs tegenover niet-weigerachtigen droegen haar aanmaningen veelal het karakter van deurwaardersexploiten. Buma heeft een strijdorgaan onderhouden, dat niet altijd den juisten toon wist te treffen en menigeen heeft gekwetst. Buma liet niet met zich praten, maar hief volgens vaste tarieven, wat den Nederlandschen toonkunstenaars toekwam. Buma heeft een slechten naam in Nederland, door de groote rechtvaardigheid, waarmee het reeds sinds jaren is te werk gegaan, al heeft de noodige takt daarbij wel eens ontbroken. Het werd op de vergadering van 6 Mei j.l. in Den Haag namens den Bond van Christelijke, van Arbeiders- en van Gemengde Zangvereenigingen om strijd getuigd: wij hebben verschil van gevoelen met Buma gehad, vaak hoogloopend, maar altijd hebben wij ten slotte gezien, dat de zaak der auteurs daar met strikte rechtvaardigheid en onpartijdigheid werd behandeld en ten einde gevoerd.
Voortaan zal regeeringstoezicht op Buma worden geoefend. Dit toezicht zal niet alleen de tarieven omvatten, maar ongetwijfeld zich ook uitstrekken over de gevoerde of te voeren briefwisseling. Het zal dus uit zijn met de deurwaardersexploiten, met den onaangenamen toon, met de onnutte bedreigingen. ‘Het Kompas’, voorwerp van ergernis voor velen, zal verdwijnen. Buma heeft om regeeringstoezicht gevraagd - zegt dit niet meer dan iets anders, dat zij het niet vreest, dat zij er zich vrijwillig en zonder eenige bedenking aan onderwerpt?
* * *
Opgemerkt zij voorts nog, voor wie meenen mocht, dat onrecht geschiedt aan een buitenlandsche maatschappij, die hier jaren lang gevestigd is geweest en over wie de bij haar aangeslotenen zich over 't algemeen niet beklagen, dat Sacem geen reden heeft, om den Nederlanders daarvan een verwijt te maken. Wij spreken nu niet van de herhaalde pogingen, door Buma aangewend, om met haar tot overeenstemming te geraken, pogingen, die steeds zijn afgestuit op volstrekte weigering. Men meende blijkbaar dat Buma zijn eigen dood wel zou sterven en dat de Regeering er tegen zou opzien de helpende hand te reiken en de andere in dit ‘wespennest’ - de uitdrukking is van den Minister van Justitie zelven - te steken. Maar nog in dezen zomer is een zeer ernstige poging gewaagd, om een overeenstemming tot stand te brengen, die het Nederlandsche terrein tusschen Sacem en Buma zou hebben verdeeld en, hoewel de onderhandelingen met Parijs daarover in een vergevorderd stadium waren gekomen, heeft men ze plotseling afgebroken zonder eenig tegenvoorstel te doen, ja zelfs zonder de geringste tegemoetkoming, om ze voort te zetten.
Men kan dus van Sacem met volle recht zeggen: habet quod sibi imputet - zij heeft wat haar toekomt.
* * *
Het ontwerp is een spoedontwerp; op dit oogenblik is het afdeelingsonderzoek der Tweede Kamer reeds afgeloopen. Wat men den Minister van Justitie dunkt ons, met recht verwijten kan, is dat hij veel te veel aan den algemeenen maatregel van bestuur heeft overgelaten, dientengevolge den wetgever onttrokken wat deze had moeten regelen, terwijl hij ook in zijn toelichting tot het ontwerp angstvallig zijn voornemens ten aanzien der beide mededingende lichamen heeft verzwegen. Men kan slechts vermoeden wat deze zijn. Deze fout is echter goed te maken en, valt ook de Kamer daarover, dan zal zij vermoedelijk bij de Mem. van Antwoord worden hersteld. Daarin zal dan ook het een en ander moeten staan aangaande de maatregelen, die de Minister zich voorstelt ten