Dietsche verbroedering.
De tweede Dietsche leergang aan zeven Nederlandsche hoogescholen heeft meer dan enkel hartelijke toespraken opgeleverd, heeft tot een werkelijke verbroedering tusschen de drie deelen van den Dietschen stam, tot het aanknoopen van duurzame vriendschapsbanden geleid.
De vlaggen der drie Dietsche volken wapperden eendrachtiglijk saam en de volksliederen weerklonken in afwisseling met het Io Vivat, dat een nauwelijks sterker band tusschen studenten vormt dan die liederen in één taal. De saamgestroomde studenten uit Vlaanderen. Zuid-Afrika en Nederland begrepen, dat zij eenzelfde beschavingstaak hebben te vervullen; dat zij hebben voort te bouwen op eenzelfde cultuur; dat meer dan ooit in de tegenwoordige omstandigheden eendrachtig samengaan noodig is.
Zeer gewaardeerd werd de komst van een vertegenwoordiger van den Zuidafrikaanschen ministerpresident genrl. Hertzog, den voorzitter - naar bij deze gelegenheid wel in herinnering mag worden gebracht - van de in 1928 opgerichte ‘Unie van Oud-studenten van Nederlandsche en Vlaamsche Universiteiten’, die den grondslag heeft gelegd voor een fonds, om het studeeren van Afrikaners in Nederland en Vlaanderen te bevorderen.
Het was, zooals de rector magnificus te Leiden in zijn openingsrede zeide, een vreugde voor den Noord-Nederlander, tot een groep van buitenlanders in zijn moedertaal te kunnen spreken. Dat een keurbende uit twee deelen van de Dietsche natie in onze academiezalen broederschap is komen sluiten met het Noordnederlandsche deel is, zooals prof. Bellefroid te Nijmegen zoo kernachtig opmerkte, van groote beteekenis, niet zoo zeer omdat zij kwam kennis nemen van Nederlands wetenschappelijke verrichtingen, maar vooral omdat hier de grondslag werd gelegd tusschen een blijvende onderlinge toenadering. Op dien grondslag moge worden voortgearbeid, allereerst in dien zin, dat meer Vlamingen en Afrikaners in staat worden gesteld, aan Nederlandsche universiteiten te studeeren en dat een stelsel van gelijkheid van graden en diploma's worde uitgewerkt, zoowel tusschen Nederland en Vlaanderen als tusschen Nederland en Zuid-Afrika.
Veel valt nog te doen, maar veel kan ook gedaan worden. Ten opzichte van Vlaanderen: door reizen van Noord-Nederlanders in het Vlaamsche land met zijn groote geschiedkundige herinneringen en zijn karaktervol volksleven, alsmede van Zuid-Nederlanders naar middelpunten van beschaving als onze academiesteden; door hulp in hun taalstrijd. Ten aanzien van Zuid-Afrika: door op onze hoede te zijn voor velerlei misverstand, dat bij den grooten afstand zoo licht ontstaat en door de toenadering te versterken, waarvan zich vooral in de laatste paar jaren verblijdende teekenen vertoonen. De Nederl. stam kan krachtiger en grooter worden, wanneer men zijn samenstellende deelen versterkt, maar niet minder doordat zijn takken dichter tot elkaar worden gebracht. De Zuidafrikaansche studentendagen, die om de twee jaren hier te lande gehouden worden, hebben in dit opzicht reeds veel goed gedaan en niet minder kan van deze leergangen, die èn Afrikaners èn Vlamingen in nauwer aanraking brengen met onze wetenschap en kunst en zijdelings met zooveel andere beschavingsbelangen, groote kracht uitgaan.