streken gevestigde Noordnederlandsche ouders en ook van enkele vooraanstaande Vlamingen een onderwijs te bezorgen, dat gelijken tred houdt met het onderricht in Nederland.
Van een vergelijking met de Brusselsche scholen, waar de opvoedkundige stelregel: moedertaal-onderwijstaal, op de brutaalste wijze met de voeten wordt getreden, is geen sprake. Ook om redenen, die niet rechtstreeks met het gebruik der moedertaal verband houden, maar op de leerwijzen slaan, staat het in de Nederlandsche School verstrekte onderwijs daar ver boven en het is wel gelukkig, dat de in de Belgische hoofdstad wonende Nederlanders dit eindelijk beginnen in te zien.
Het aantal schoolgaande kinderen steeg van ongeveer 80 in 1923 tot ruim 165 op heden en neemt ieder jaar nog toe. In het ruime gebouw aan de d'Oultremontstraat, bij het Jubeljaarpark, zijn thans 9 klassen, evenveel leerjaren omvattend, ondergebracht en weldra zal ook weer aan een nog grootere uitbreiding moeten worden gedacht. Zelfs kinderen uit gezinnen, waar de vader Nederlander maar de moeder een Fransch sprekende is, volgen thans de lessen van de Nederlandsche School. Een beter bewijs voor de ontwaking van het stamgevoel bij de te Brussel verblijvende Noord-Nederlanders is moeilijk denkbaar.
De heer Neven en de uit Nederland betrokken onderwijskrachten, die hem terzijde staan, verrichten goed opvoedkundig en algemeen Nederlandsch werk, dat nooit genoeg kan worden geprezen. Ons kort huldewoord aan hun adres hebben zij dan ook ruim en meer dan ten volle verdiend.