Oost-Indië.
Nederlandsche volkskracht in Ned.-Indië.
Onlangs is bij Elseviers Uitgeversmaatschappij verschenen de nieuwe, derde, druk van het boekwerk Neerlands Indië, in de wandeling bekend als ‘het boek van Colijn’, geheel herzien en zeer aangevuld onder leiding van Professor D.G. Stibbe, oudregeeringscommissaris voor de bestuurshervorming in Ned.-Indië; voorzien van een woord vooraf door den oud-Minister H. Colijn, leider der eerste uitgave.
Het boek, groot ongeveer 750 bladzijden, is verdeeld in drie afdeelingen: Land en Volk, Geschiedenis en Bestuur, en Bedrijf en Samenleving.
Achtereenvolgens worden in de eerste afdeeling behandeld het aardrijkskundig overzicht, de volken en volksinstellingen, talen, bestaansmiddelen en godsdiensten, voorzoover de Inlandsche en overige niet Europeesche bevolking betreft, zoo mede de inheemsche bouw- en sierkunst;
in de tweede afdeeling de geschiedenis van het Hindoetijdperk tot den tegenwoordigen tijd, de Ned. staatkunde en het karakter van het Ned. koloniaal beheer van het einde van het Engelsch tusschenbestuur in 1816 af, zoomede de grondslagen van het huidig bestuur en het rechtswezen;
terwijl de derde afdeeling gewijd is aan de bevloeriïngen, de groote cultures, den mijnbouw, arbeidsaangelegenheden, muntwezen, handel en bankwezen, het verkeerswezen, het onderwijs, den Christelijken eeredienst, en ten slotte opstellen bevat over ‘de nationale beweging’ en de Europeesche samenleving.
Alle artikelen zijn van de hand van geleerden of andere mannen van naam, allen behoorende tot de meest-bevoegden, ieder voor wat hun gebied betreft; honderden fraaie reproducties van foto's, schilderijen, teekeningen en kaarten zijn tot versiering en verduidelijking in den tekst opgenomen; terwijl het boekwerk is gebonden in een karakteristieken band, ontworpen door een onzer beste sierkunstenaars.
Het hoofdstuk over de volken en volksinstellingen geeft ons een overzicht over de talrijke volken, die den archipel bewonen, hun zeer uiteenloopend beschavingspeil, zooals het zich vertoont in uiterlijk, kleeding, woningbouw, zeden en gewoonten en maatschappelijke instellingen. Wat een verschil tusschen een Minangkabauer en een Papoea, tusschen een bewoner van de Minahassa en een Dajak! Het verschil in landaard tusschen Europeesche volken, op zich zelf groot genoeg, verdwijnt in het niet, wanneer men die verschillen vergelijkt met die tusschen de volken van den Indischen archipel.
Hetzelfde geldt voor de talen en de godsdiensten, vooral wanneer bij de laatste rekening wordt gehouden met de vele overblijfselen uit vroegere heidensche godsdiensten: het geloof aan geesten en toovermiddelen, waardoor het leven beheerscht wordt van velen, die in naam den Mohammedaanschen, den Christelijken of den Hindoe-godsdienst belijden. Merkwaardige bijzonderheden, die ons eenig inzicht geven in het zieleleven der betrokkenen worden ons daaromtrent medegedeeld. Bij de behandeling van het Hindoeïsme wordt uitvoerig stilgestaan bij de talrijke schitterende bouwwerken uit het Hindoetijdperk, op Java en Bali, welke eeuwenlang verwaarloosd en grootendeels tot puin zijn vervallen, doch waarvan enkele, o.a. de beroemde Boroboedoer in de laatste jaren van gouvernementswege met groote piëteit zijn gerestaureerd. Een groot aantal afbeeldingen zijn in den tekst ingelascht, en doen de nobele lijnen van die bouwwerken en hunne prachtige uitvoering, ook zelfs in den vervallen toestand, nog duidelijk herkennen.
In de geschiedenis wordt ons, na een beschrijving van het Hindoetijdperk en de komst der Portugeezen in Indië, het heldentijdperk van Coen en zijne opvolgers en medewerkers: de vestiging van het Nederl. gezag in onze ‘gouden eeuw’ duidelijk geschetst.
Wat een durf en ondernemingsgeest, wat een algemeene bekwaamheid en bruikbaarheid huisden er in die mannen, om met zoo geringe machts- en hulpmiddelen een uitgebreid koloniaal rijk te stichten aan den anderen kant van den aardbol en zich daar te handhaven niet alleen tegen machtige Indische rijken, maar ook tegen bekwame en krachtige Europeesche mededingers: Portugeezen, Spanjaarden en Engelschen.
Ook van de geleidelijke uitbreiding van het gezag in de 18de en 19de eeuw wordt een overzicht gegeven, zoomede van de veelbewogen jaren op het einde der 19de en den aanvang der 20ste eeuw - de periode Van Heutsz - een tijdperk, dat kan wedijveren met de beste jaren van onzen glorietijd!
Die jaren hebben de bekroning gevormd van een werk van lange jaren: het overal scheppen van rust, orde en veiligheid, waar sinds eeuwen wanorde en anarchie hadden geheerscht; waardoor een krachtiger ingrijpen van het bestuur mogelijk is gemaakt en de gelegenheid werd geschapen tot het op groote schaal in exploitatie brengen van de ontzaglijke rijkdommen van den Indischen bodem.
Aan de geleidelijke verandering van de inzichten betreffende het koloniaal beheer, hoe men de koloniën, die oorspronkelijk uitsluitend beschouwd werden als wingewesten, waarvan men ten bate van het moederland moest halen, wat er van te halen was, zonder zich om de eigenlijke bewoners te bekommeren, langzamerhand is gaan beschouwen als deelen van het rijk, voor welks inwoners men verantwoordelijkheid droeg en wier belangen men daarom ook had te behartigen, zijn belangrijke hoofdstukken gewijd.
Als uitvloeisels van die toenemende belangstelling mogen vooral vermeld worden de aanleg van wegen door eertijds moeilijk begaanbare of ontoegankelijke terreinen, de op groote schaal van gouvernementswege ter hand genomen bevloeiïngswerken, waardoor niet alleen de groote Europeesche cultures, maar ook de Inlandsche landbouw in hooge mate zijn gebaat; zoomede de geweldige uitbreiding, welke met groote geldelijke offers aan het onderwijs - lager-, middelbaar- en hooger- - is gegeven, zoowel voor Europeanen als voor Inheemschen. Men denke slechts aan de hoogescholen tot opleiding van ingenieurs, geneeskundigen en rechtsgeleerden en de vele andere onderwijsinrichtingen, de laatste 10 jaren gesticht. Dat alleen op Java 2.8 millioen H.A. - dus ongeveer de geheele oppervlakte van ons land - bevloeide bouwvelden worden aangetroffen, waarvan ongeveer de helft beschikt over min of meer volledig op Europeesch-technische wijze aangelegde bevloeiïngswerken, wekt eerbied voor het reuzenwerk, dat Nederland ten behoeve van Indië en zijne bewoners op dat gebied heeft tot stand gebracht.
Zeer belangwekkend zijn ook de hoofdstukken gewijd aan de groote cultures en het mijnwezen;